GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002200-10
Uitspraak d.d.: 11 augustus 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 6 september 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1978],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 juli 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het in eerste aanleg gewezen vonnis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 maart 2010, te of bij [plaats], (in elk geval) in de gemeente [gemeente] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, het [straat], een motorrijtuig, (bromfiets), heeft bestuurd;
2.
hij op of omstreeks 22 maart 2010, te of bij [plaats], (in elk geval) in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een motorrijtuig, (bromfiets), dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 195 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
3.
hij op of omstreeks 22 maart 2010, te of bij [plaats], (in elk geval) in de gemeente [gemeente] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, het [straat], een motorrijtuig, (bromfiets), heeft bestuurd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 25 maart 2010, te [plaats], terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, het [straat], een motorrijtuig heeft bestuurd;
2.
hij op 22 maart 2010, te [plaats], als bestuurder van een motorrijtuig, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 195 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
3.
hij op 22 maart 2010, te [plaats], terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, het [straat], een motorrijtuig, heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 en 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft binnen een tijdsbestek van drie dagen tweemaal een snorfiets bestuurd en zich daarmee in het verkeer begeven terwijl hji wist dat hem de bevoegdheid daartoe door de rechter was ontzegd.
Verdachte was daarbij eenmaal tevens onder invloed van meer alcohol dan hem als beginnend bestuurder wettelijk was toegestaan. Hij heeft zich daarmee onverantwoordelijk getoond in zijn verkeersgedragingen en de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Voorts blijkt uit een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 20 april 2011 dat verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld.
Verdachte heeft erkend het ten laste gelegde te hebben begaan. Het door hem ingestelde hoger beroep richt zich tegen het in eerste aanleg opgelegde aantal uren werkstraf.
Gelet op verdachtes omvangrijke documentatie voor soortgelijke en ook andersoortige delicten, alsmede de landelijk door de gerechten gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarbij voor een delict als rijden tijdens een ontzegging een gevangenisstraf van twee weken wordt genoemd, acht het hof een equivalent in werkstraf zoals door de politierechter is opgelegd en door advocaat-generaal is gevorderd recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde. Aan verdachte zal daarom een werkstraf, ter vervanging van vier weken gevangenisstraf, worden opgelegd.
Het hof acht verder aannemelijk geworden dat verdachte al geruime tijd niet kan beschikken over zijn rijbewijs. Tevens blijkt uit genoemde documentatie dat er sinds mei 2010 geen nieuwe soortgelijke strafzaken tegen verdachte zijn aangebracht. Het hof zal verdachte dan ook in zoverre tegemoetkomen dat hem, anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, een voorwaardelijke rijontzegging zal worden opgelegd van na te melden duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 9, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte terzake van het onder 1 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. P.J.M. van den Bergh en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.D. Raven, griffier,
en op 11 augustus 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P.J.M. van den Bergh is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.