ECLI:NL:GHLEE:2011:BR4758

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200 062 508-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behoefteberekening jongmeerderjarige in het kader van alimentatie

In deze zaak gaat het om de behoefteberekening van een jongmeerderjarige zoon in het kader van alimentatie. De zoon, geboren op 5 april 1991, is in hoger beroep gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Groningen van 19 januari 2010, waarin de alimentatiebijdrage van zijn vader op nihil werd vastgesteld. De vader had eerder verzocht om wijziging van de alimentatie, die oorspronkelijk was vastgesteld op € 210,50 per maand. De rechtbank had deze wijziging goedgekeurd, maar de zoon was het hier niet mee eens en vroeg het hof om de beschikking te vernietigen.

Het hof heeft de zaak op 9 augustus 2011 behandeld. De vader stelde dat de zoon geen behoefte meer had aan een bijdrage, omdat hij meer verdiende dan de WSF-norm. De zoon betwistte dit en voerde aan dat zijn behoefte niet leidde tot een herberekening van de alimentatie. Het hof heeft vastgesteld dat de zoon nog thuis woont en een beroepsbegeleidende leerweg volgt, en dat zijn behoefte moet worden vastgesteld aan de hand van de Wet Studiefinancieringsnorm (WSF-norm).

Het hof heeft de behoefte van de zoon in verschillende periodes berekend, waarbij het rekening hield met zijn inkomen en de kosten van levensonderhoud. De vader had verzocht om de alimentatie op nihil te stellen voor de periode van 5 april 2009 tot 1 september 2009, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om de ingangsdatum van de alimentatie te vervroegen. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de behoefte van de zoon niet was aangetoond en de alimentatie op nihil kon blijven.

De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd en dat het meer of anders verzochte wordt afgewezen. De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige behoefteberekening bij alimentatiezaken, vooral in situaties waarin de financiële situatie van de betrokken partijen kan veranderen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 9 augustus 2011
Zaaknummer 200.062.508
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[zoon],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de zoon,
advocaat mr. P.A.K. van Eck, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[vader],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.R. Bartels, kantoorhoudende te Drachten.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 19 januari 2010 heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het verzoek van de vader tot wijziging van de beschikking van
4 december 2007 van de rechtbank toegewezen en de door de vader aan de zoon te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de zoon, geboren op 5 april 1991 in Smallingerland, met ingang van 1 september 2009 bepaald op nihil.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 14 april 2010, heeft de zoon verzocht de beschikking van 19 januari 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende de vader in zijn inleidend verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel hem dat verzoek te ontzeggen en, zo nodig, de door de vader te betalen bijdrage te bepalen op een bedrag dat het hof juist acht.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 25 mei 2010, heeft de vader het verzoek bestreden en verzocht de zoon niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel, dan wel het verzochte af te wijzen en de beschikking voor zover het de periode vanaf 1 september 2009 betreft te bekrachtigen.
Tevens heeft de vader bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht de beschikking te vernietigen voor zover het de periode van 5 april 2009 tot 1 september 2009 betreft en opnieuw beslissende de onderhoudsbijdrage voor die periode ook op nihil te stellen, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 25 november 2010, heeft de zoon het verzoek in het incidenteel beroep bestreden.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief met bijlage van 27 mei 2010, van mr. Van Eck.
Ter zitting van 9 december 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn mr. Van Eck namens de zoon en de vader, bijgestaan door mr. Bartels. Tevens is verschenen mevrouw [moeder], hierna genoemd: de moeder. De advocaten hebben pleitnotities ingebracht.
De beoordeling
Nagekomen stukken
1. Bij de griffie van het hof is op 29 november 2010 een brief met bijlagen en op 1 december 2010 een faxbericht met bijlagen van mr. Van Eck binnengekomen. Op 1 december 2010 is ook een brief met bijlagen van mr. Bartels binnengekomen. Art. 1.4.3. van het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven houdt in dat uiterlijk de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling nog stukken kunnen worden overgelegd. Op stukken die nadien worden overgelegd wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist.
Voornoemde stukken zijn weliswaar te laat, maar het hof zal er toch acht op slaan. Partijen hebben namelijk aangegeven dat zij geen bezwaar hebben tegen kennisneming daarvan door het hof en de stukken zijn kort en eenvoudig te doorgronden.
Het incidenteel appel
2. De vader heeft zijn verweerschrift met daarin zijn incidenteel appel onder meer het opschrift "voorwaardelijk incidenteel appel" gegeven, maar nu alleen de titel aangeeft dat het incidenteel appel voorwaardelijk zou zijn, het verweerschrift niets vermeldt over een voorwaarde, de zoon daarop gereageerd heeft met een "verweerschrift in incidenteel appel" en de vader in de aanhef van zijn pleitaantekeningen enkel spreekt over het incidenteel appel en niet over een voorwaardelijk incidenteel appel, merkt het hof het verweerschrift van de vader aan als niet een voorwaardelijk incidenteel appel, maar een regulier incidenteel appel.
De procespositie van de moeder
3. De zoon heeft bepleit dat de moeder belanghebbende in deze procedure is. De vader heeft daar geen bezwaar tegen voor zover het haar financiële gegevens betreft. Nu deze zaak mede betrekking heeft op haar rechten en plichten jegens de zoon, heeft het hof de moeder ter zitting als belanghebbende aangemerkt en haar tot de behandeling ter zitting toegelaten.
Inleiding
4. Uit het huwelijk van de vader met [moeder] is de zoon geboren. Op 19 december 1994 is het huwelijk van de vader en de moeder ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Bij beschikking van dit hof van 13 oktober 1999 is bepaald dat de vader voor de zoon een kinderalimentatie van f 268,- per maand aan de moeder dient te betalen. Voornoemde rechtbank heeft bij beschikking van 4 december 2007 deze alimentatie gewijzigd naar € 210,50 per maand. Niet in geschil is dat die alimentatie geïndexeerd naar 2009 € 227,54 per maand bedraagt.
5. Op 5 april 2009 is de zoon meerderjarig geworden.
6. De vader heeft op 20 augustus 2009 zijn inleidend verzoek ingediend tot wijziging van de door hem te betalen onderhoudsbijdrage voor de zoon.
De geschilpunten
7. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de rechtsgang in eerste aanleg;
- de wijziging in omstandigheden;
- de ingangsdatum;
- de behoefte van de zoon;
- de verdeling van de kosten van de zoon tussen de ouders.
De rechtsgang in eerste aanleg
8. De zoon klaagt erover dat hij in eerste aanleg niet de gelegenheid heeft gehad om behoorlijk verweer te voeren tegen de stellingen van de vader ter zitting dat de behoefte gelijk is aan het wettelijk minimum jeugdloon en dat de moeder ook dient bij te dragen in de kosten van de zoon.
9. Daargelaten het antwoord op de vraag of de rechtbank aldus bij de totstandkoming van voornoemde beschikking heeft gehandeld in strijd met enig beginsel en/of wetsartikel heeft de zoon geen belang bij behandeling van deze klacht. Immers, de zoon heeft thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd, is in de gelegenheid geweest zijn inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking kenbaar te maken en de stellingen van de vader (onderbouwd) te weerleggen en de procedure in hoger beroep strekt er mede toe dergelijke onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
De wijziging van omstandigheden
10. In de eerste plaats is aan de orde de vraag of zich na de beslissing waarvan wijziging wordt verzocht een wijziging van omstandigheden in de zin van art. 1:401 lid 1 BW heeft voorgedaan.
11. De zoon bepleit dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden en ten onrechte de vader ontvankelijk heeft verklaard in zijn inleidend verzoek. Een wijziging in zijn behoefte dient volgens de zoon namelijk niet te leiden tot een hernieuwde draagkrachtberekening van de vader. De vader is het met de rechtbank eens.
12. De vader heeft aangevoerd dat de zoon niet langer behoefte aan een bijdrage van hem heeft, omdat de zoon meer verdient dan wat hij op basis van de WSF norm nodig heeft. De vader stelt dat er daarom een wijziging van omstandigheden is.
13. Het enkele feit dat de vader stelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, leidt ertoe dat hij ontvangen kan worden in zijn inleidend verzoek. Ingeval vervolgens vastgesteld zou worden dat er geen sprake is van een wijziging in omstandigheden dient een afwijzing van het verzoek te volgen. Zoals de rechtbank heeft gedaan dient daartoe eerst te worden beoordeeld of de behoeftigheid van de zoon daadwerkelijk gewijzigd is en pas daarna dient de draagkracht van de vader te worden getoetst. Anders dan de zoon meent, is een wijziging in de behoeftigheid wel voldoende om de te betalen alimentatie daarop aan te passen.
De ingangsdatum
14. De vader heeft in zijn incidenteel appel verzocht om de alimentatie op nihil te stellen ook voor de periode vóór de door de rechtbank genoemde ingangsdatum en wel voor de periode vanaf 5 april 2009. De zoon heeft in eerste aanleg reeds aangegeven dat hij zich verzet tegen een wijziging van de alimentatie per april 2009.
15. In zaken waarin wijziging wordt verzocht van een vastgestelde alimentatie¬bijdrage is het gebruikelijk dat deze wijziging eerst ingaat op de datum waarop het inleidend verzoek ter griffie van de rechtbank is ingediend. In de onderhavige zaak is dit op 20 augustus 2009 geschied. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven om een eerdere ingangsdatum te hanteren dan gebruikelijk is. Dat de vader sinds 5 april 2009 heeft geprobeerd een nihilstelling van de alimentatie te regelen is daartoe onvoldoende.
De rechtbank heeft de alimentatie met ingang van 1 september 2009 gewijzigd. Om redenen van doelmatigheid zal het hof bij die ingangsdatum aansluiten en de periode van elf dagen tussen 20 augustus 2009 en 1 september 2009 niet afzonderlijk beoordelen.
De behoefte van de zoon
16. Niet in geschil is dat de zoon nog thuis woont en dat hij sinds 1 september 2008 een tweejarige leer- en werkopleiding op MBO-niveau, een beroeps begeleidende leerweg (BBL opleiding), volgt. In het kader daarvan werkt(e) hij bij Profile Tyrecentre.
17. Normaliter wordt voor de vaststelling van de behoefte van jongmeerderjarigen veelal aangesloten bij de Wet Studiefinancieringsnorm (hierna: de WSF-norm).
Weliswaar heeft de zoon allerlei kosten aangevoerd, beide partijen bepleiten dat de WSF-norm het uitgangspunt dient te zijn. De zoon merkt op dat daarover niet gegriefd is, maar partijen verschillen evenwel van mening over hoe hoog die norm is. Partijen zijn het voorts niet eens over de vraag of en welke kosten daarbij opgeteld dienen te worden.
18. De WSF norm bestaat uit de basisbeurs, de aanvullende beurs en een lening. Uit de stukken blijkt dat in de periode van 1 september 2009 tot en met 31 december 2009 de basisbeurs voor een thuiswonende student € 73,56 per maand bedraagt, de aanvullende beurs inclusief een vergoeding voor lesgeld € 301,49 per maand en de lening € 160,22 per maand, tezamen € 535,27 per maand. Van 1 januari 2010 tot en met 31 juli 2010 zijn die bedragen respectievelijk € 75,39, € 306,90 en € 164,21, oftewel tezamen € 546,50 per maand. In de periode vanaf 1 augustus 2010 is het bedrag van de aanvullende beurs € 1,50 per maand hoger en dat brengt mee dat de totale WSF-norm in die periode € 548,- per maand bedraagt.
19. De vader stelt dat de zoon geen lesgeld betaalt dan wel dat St. Oomt dat via de werkgever vergoedt. Het hof acht aannemelijk dat schoolgeld tijdens het lopende schooljaar wordt geïnd en uit de stukken blijkt dat de zoon in januari 2010 schoolgeld van het schooljaar 2009-2010 heeft betaald. Ter zitting is onbestreden aangegeven dat de zoon dyslexie heeft. Volgens de zoon heeft hij daarom een jaar langer nodig voor de opleiding. De vader heeft ter zitting laten weten dat hij - anders hij eerder heeft gesteld - niet bestrijdt dat de zoon de opleiding nog volgt maar gesteld dat hij niet meer naar Zwolle reist. Voldoende aannemelijk is dat de zoon het lesgeld betaalt dan wel heeft betaald. De zoon heeft in eerste aanleg laten weten dat na de zomervakantie in 2010 geen vergoedingen meer ontvangen zal. In hoger beroep heeft de zoon aangegeven dat hij geen vergoeding van St. Oomt ontvangt. Uit de door de vader ingebrachte brochure van St. Oomt maakt het hof dat de tegemoetkoming alleen voor eerste en tweedejaars studenten is. Het hof ziet daarin aanleiding om ervan uit te gaan dat de zoon in de periode van 1 september 2009 tot en met 31 juli 2010 zijn schoolgeld (nagenoeg geheel) vergoed heeft gekregen en daarna als derdejaars student niet meer. Zoals de door de vader ingebrachte uitdraai van de Dienst Uitvoering Onderwijs van 25 mei 2010 vermeldt, is de maximale aanvullende beurs in geval geen lesgeld betaald hoeft te worden voor die periode € 84,42 per maand lager. Daaruit volgt dat de behoefte van de zoon in de periode van 1 september 2009 tot en met 31 december 2009 (€ 535,27 - € 84,42) € 450,85 per maand bedraagt, in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 juli 2010 (€ 546,50 - € 84,42) € 462,08 per maand en vanaf 1 augustus 2010 € 548,- per maand.
20. Partijen verschillen van mening over de vraag of de kosten van het halen van het rijbewijs behoefteverhogend zijn. De zoon heeft niet bestreden dat hij dit rijbewijs al in september 2009 heeft kunnen behalen zoals de vader in eerste aanleg heeft gesteld. Gelet op de ingangsdatum van 1 september 2009 zal het hof, nog daargelaten dat de zoon één en ander niet met stukken heeft onderbouwd, deze kosten dan ook buiten beschouwing laten.
21. De zoon heeft als behoefteverhogend reiskosten aangevoerd en de vader heeft die bestreden. De zoon heeft gesteld dat hij geen recht heeft op een Openbaar Vervoer kaart (hierna: OV-kaart). Nu de zoon een Beroepsbegeleidende opleiding bij een MBO-instelling volgt voldoet hij niet aan de voorwaarden voor studiefinanciering en maakt hij geen aanspraak op een OV-kaart. De reiskosten zitten niet inbegrepen in de WSF-norm omdat die er van uitgaat dat een student daarnaast een OV-jaarkaart ontvangt. Dat wordt ook weerspiegeld in de omstandigheid dat een student aanspraak kan maken op een extra vergoeding van zijn reiskosten als hij/zij de OV-jaarkaart niet gebruikt omdat hij/zij in het buitenland een studie volgt. Het is dan ook redelijk om bij bepaling van de behoefte de WSF-norm met de gemaakte reiskosten te verhogen.
22. De zoon heeft ter zitting gesteld dat de behoefte door zijn reiskosten verhoogd dient te worden met € 150,- per maand, bestaande uit de waarde van de OV-kaart van € 78,16 per maand en de reiskosten volgens de NIBUD-normen van € 82,- per maand. Nog los van de vraag of die bijdragen juist zijn, zijn ze enkel algemeen. Daar komt bij dat de zoon in eerste aanleg aannemelijk gemaakt dat zijn specifieke reiskosten van het volgen van een dag per week onderwijs in Groningen € 74,88 per maand bedragen en van het volgen van cursusdagen in Zwolle € 31,57 per maand. De zoon heeft niet onderbouwd waarom zijn berekeningen op basis van het aantal benodigde strippen van de bus thans anders zouden moeten zijn. De zoon heeft bij zijn brief van 29 november 2010 weliswaar aan de hand van 4 bonnen zijn benzinekosten gesteld op € 179,93 per maand, maar zoals de vader terecht heeft aangegeven is onvoldoende duidelijk dat dit helemaal ten behoeve van de opleiding is gebruikt. Het hof gaat daarom uit van (€ 31,57 + € 74,88) € 106,45 per maand aan reiskosten.
23. De vader bestrijdt dat de zoon nog voor zijn opleiding heen en weer naar Zwolle moet reizen. Dat de zoon in de verlenging van zijn opleiding en wel vanaf 1 augustus 2010 en verder nog les volgt in Zwolle, blijkt niet uit ingebrachte stukken en is dan ook onvoldoende vast komen te staan. Vanaf 1 augustus 2010 zal het hof de reiskosten daarom beperken tot € 74,88 per maand.
24. De zoon heeft bij zijn faxbrief van 1 december 2010 een nota ingebracht van de vrijwillige bijdrage aan de kerk en facturen van zijn auto. Gesteld noch gebleken is dat dit noodzakelijke kosten van levensonderhoud en/of studie zijn. Dit leidt dan ook niet tot een ophoging van de behoefte van de zoon.
25. De omvang van de premie zorgverzekering minus zorgtoeslag is niet in geschil
maar wel of die behoefteverhogend werkt. Deze premie is in principe in de WSF norm inbegrepen. Het hof ziet geen reden om de WSF-norm op de premie, na aftrek van de zorgtoeslag aan te passen.
26. De door de zoon in eerste aanleg genoemde kosten van kleding, werkkleding, zijn telefoon, ontspanning, boeken en schoolactiviteiten, maken reeds deel uit van de WSF-norm en brengen dan ook niet mee dat de norm verhoogd moet worden. De rechtbank heeft in eerste aanleg het door de zoon genoemde kostgeld redelijk geacht, maar duidelijk is dat partijen verschillen van mening over hoe die overweging van de rechtbank gelezen moet worden. Het hof begrijpt dat de vader niet heeft erkend dat kostgeld leidt tot een verhoging van de behoefte. Het hof zal het in eerste aanleg gestelde kostgeld niet bij de WSF norm optellen nu de norm reeds mede levensonderhoud omvat en bovendien niet met stukken onderbouwd is dat en hoeveel kostgeld de zoon betaalt.
27. Het voorgaande leidt ertoe dat de behoefte van de zoon in de periode van
1 september 2009 tot en met 31 december 2009 (€ 450,85 + € 106,45) € 557,30 per maand bedraagt, in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 juli 2010 (€ 462,08 + € 106,45) € 568,53 per maand en vanaf 1 augustus 2010 (€ 548,-
+ € 74,88) € 622,88 per maand.
28. Uit de stukken blijkt dat de zoon in maart 2009 een netto inkomen heeft van € 559,07 per maand. Dat is nog zonder de 5% netto vakantietoeslag en mogelijke indexering van het loon voldoende om in de periode van 1 september 2009 tot en met 31 december 2009 in voornoemde behoefte te voorzien.
Uit de loonspecificatie van maart 2010 blijkt een nettoloon van € 630,64 per maand. Dit is voldoende om in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 juli 2010 in de behoefte te voorzien.
De loonspecificatie van oktober 2010 vermeldt een nettoloon van € 716,83 per maand. Ook dit is voldoende om in de periode vanaf 1 augustus 2010 in de behoefte te voorzien.
29 Gelet op het voorgaande behoeven de argumenten van de vader dat de zoon meer zou kunnen verdienen - wat daar ook van zij - geen nadere bespreking.
De verdeling van de kosten van de zoon tussen de ouders
30. Nu het hof geen resterende behoefte aan een bijdrage vaststelt, kan een verdeling van de resterende behoefte naar rato van de draagkracht van de ouders achterwege blijven.
Slotsom
31. Gelet op het voorgaande dient de bestreden beschikking te worden
bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, M.P. den Hollander en K.R. Kuiken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 augustus 2011 in bijzijn van de griffier.