ECLI:NL:GHLEE:2011:BR2906

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 10/00210 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op zelfstandigen- en startersaftrek in de inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de vraag centraal of de belanghebbende recht heeft op de zelfstandigenaftrek en startersaftrek in de inkomstenbelasting. De belanghebbende, werkzaam als assurantietussenpersoon, heeft in 2004 een ambtshalve aanslag ontvangen van de Inspecteur, die zijn belastbaar inkomen vaststelde op € 40.425. De belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een vermindering van de aanslag tot € 32.806, maar de zelfstandigenaftrek werd niet erkend. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die de aanslag had verminderd maar de boetebeschikking handhaafde.

Tijdens de zitting op 24 mei 2011 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht, maar de Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep ingetrokken. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij aan het urencriterium voldeed, wat essentieel is voor het verkrijgen van de zelfstandigenaftrek. De belanghebbende heeft enkel gesteld dat hij aan het urencriterium voldeed, maar dit niet onderbouwd met bewijsstukken zoals een agenda of urenspecificatie.

Het Hof concludeert dat de bewijslast bij de belanghebbende ligt en dat hij niet heeft aangetoond dat hij in 2004 ten minste 1225 uren aan zijn onderneming heeft besteed. Ook zijn stellingen over hogere autokosten en verliesverrekening uit voorgaande jaren zijn niet voldoende onderbouwd. Daarom heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De kosten van de procedure worden niet vergoed, aangezien het Hof geen termen aanwezig acht voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector belastingrecht
nummer 10/00210
uitspraakdatum: 19 juli 2011
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 augustus 2010, nummer AWB 08/21, in het geding tussen belanghebbende en
de Inspecteur
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.425. Bij beschikking is voorts een verzuimboete van € 794 opgelegd. Eveneens is bij beschikking een bedrag aan heffingsrente van € 569 vastgesteld.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.806, de boetebeschikking gehandhaafd en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 406.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 augustus 2010 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.357 en gelast dat het bij beschikking opgelegde bedrag aan heffingsrente overeenkomstig de vermindering van de belastingaanslag wordt verminderd. Voorts heeft de Rechtbank de boetebeschikking vernietigd en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft ter zake van de door de Rechtbank vernietigde boetebeschikking incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2011 te Leeuwarden. Belanghebbende is verschenen en heeft de opening van de behandeling van het onderzoek ter zitting bijgewoond. Vanwege de aanwezigheid van parketpolitie in de zittingszaal is hij vertrokken, waarbij het Hof hem erop heeft geattendeerd dat de behandeling ondanks zijn vertrek doorgang zal vinden. Namens de Inspecteur is verschenen en gehoord A.
1.7 Ter zitting heeft de Inspecteur het incidentele hoger beroep ingetrokken.
1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
Voor de feiten verwijst het Hof naar hetgeen onder 1.1 tot en met 1.15 staat vermeld in de uitspraak van de Rechtbank. Over deze feiten bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het Hof daarvan zal uitgaan. In die uitspraak zijn de feiten als volgt weergegeven (waarbij het Hof opmerkt dat de Rechtbank belanghebbende “eiser” noemt en de Inspecteur “verweerder”). Het Hof heeft de feiten vernummerd tot 2.1 tot en met 2.15.
“Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiser, geboren op .. mei 19.., gehuwd met B, is werkzaam als assurantietussenpersoon.
2.2 In februari 2005 is aan eiser een aangiftebiljet IB/PVV over het jaar 2004 uitgereikt. De uiterste inleverdatum was 1 april 2005. Op eisers verzoek is uitstel voor het inleveren van de aangifte verleend tot 1 september 2005. Volgens verweerder is op 16 juni 2006 een aanmaning verstuurd. Eiser stelt deze aanmaning niet te hebben ontvangen.
2.3 Door verweerder is met dagtekening 18 oktober 2006 een ambtshalve aanslag opgelegd naar een inkomen uit werk en woning van € 40.425.
Dit inkomen is als volgt vastgesteld:
Loon uit dienstbetrekking € 15.425
Resultaat uit overige werkzaamheden € 25.000
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 40.425
2.4 Vanaf 2001 heeft eiser verzuimd tijdig aangifte te doen. Bij het opleggen van de onder 2.3 vermelde aanslag IB/PVV 2004 is aan eiser bij beschikking een verzuimboete van € 794 opgelegd naar een vierde verzuim.
2.5 Op 17 oktober 2006 wordt door eiser alsnog de aangifte IB/PVV 2004 ingediend over het jaar 2004. In het aangiftebiljet doet eiser aangifte naar een belastbaar inkomen van
€ 22.050. Dit inkomen is als volgt opgebouwd:
Loon uit vroegere dienstbetrekking € 15.425
Opbrengst uit overige werkzaamheden € 25.651
Aftrekbare kosten
Algemene kosten - € 25.000
Zelfstandigenaftrek - € 8.325
Resultaat uit overige werkzaamheden - € 7.674
Periodieke uitkering € 16.847
Premie lijfrente/AOV - € 2.548
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 22.050
Aangezien er reeds een ambtshalve aanslag was vastgesteld, is eisers aangifte aangemerkt als een bezwaarschrift.
2.6 Bij brief van 16 januari 2007 heeft verweerder eiser verzocht zijn aftrekbare kosten ad € 25.000 te specificeren. Voorts merkt verweerder op dat indien eiser wil opteren voor zelfstandigenaftrek sprake moet zijn van winst uit onderneming en dat eiser dat dient te motiveren. Voorts verzoekt verweerder eiser indien sprake is van winst uit onderneming een uitvoerige urenspecificatie en de agenda van 2004 te overleggen.
2.7 Eiser wordt meerdere malen gerappelleerd, maar verweerder ontvangt geen reactie van eiser. Bij brief van 5 maart 2007 geeft verweerder aan dat het bezwaarschrift zal worden afgedaan. Voorts wordt eiser in deze brief gewezen op zijn hoorrecht.
2.8 Op verzoek van eiser vindt op 28 april 2007 een gesprek plaats. Tijdens dit gesprek heeft eiser een specificatie overgelegd van de gemaakte kosten (zie bijlage 6 van het verweerschrift). Door verweerder is een samenvatting gemaakt van deze kosten (zie bijlage 6a van het verweerschrift). Tijdens dit gesprek heeft eiser aangeven dat er meer autokosten zijn gemaakt dan in zijn specificatie staan vermeld.
2.9 Bij eisers brief van 3 mei 2007 aan verweerder merkt hij ten aanzien van de gereden kilometers en de gemaakte uren in verband met de zelfstandigenaftrek het volgende op:
"(…) Totaal is er 43.316,80 kilometers gereden a E. 0,28, hetgeen een aftrekpost oplevert van E. 12.128,70.
Het totaal aan gemaakte uren is 845,50 (reis- en gespreksuren in het land) en 668 uren (reis- en kantooruren Emmeloord), tezamen 1.513,50 (…)"
2.10 Verweerder heeft bij brief van 16 oktober 2007 eiser verzocht de bescheiden op te sturen die aan het aantal gereden kilometers ten grondslag liggen.
2.11 Door verweerder is geen reactie ontvangen en op 16 oktober 2007 wordt een aankondiging verzonden dat uitspraak op bezwaar zal worden gedaan. Eiser wordt hierin nogmaals gewezen op zijn hoorrecht.
2.12 Verweerder zendt eiser bij brief van 20 november 2007 de kennisgeving uitspraak op bezwaar.
2.13 Door eiser wordt bij brief van 1 december 2007 gereageerd op de kennisgeving. Hij geeft aan dat hij op 20 oktober 2007 reeds heeft gereageerd op verweerders brief van
16 oktober 2007. Een afschrift van de brief van 20 oktober 2007 behoort niet tot de gedingstukken.
2.14 Door verweerder wordt bij uitspraak op bezwaar van 6 december 2007 gedeeltelijk aan eisers bezwaar tegemoet gekomen en wordt het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 32.806. Het inkomen is als volgt vastgesteld:
Loon uit dienstbetrekking € 15.425
Aangegeven resultaat uit overige werkzaamheden - € 7.674
Bij: minder kosten € 2.431
Bij: geen zelfstandigenaftrek € 8.325
€ 3.082
Periodieke uitkering € 16.847
€ 35.354
Af: premie inkomensvoorziening € 2.548
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 32.806
2.15 Verweerder heeft bij brief van 11 januari 2008 gericht aan eiser aangegeven dat hij niet bekend is met eisers brief van 20 oktober 2007. Voorts geeft verweerder in de hiervoor vermelde brief aan dat eiser beroep kan instellen bij de rechtbank of kan verzoeken om ambtshalve vermindering.”
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen in hoger beroep
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op zelfstandigen- en startersaftrek. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende als ondernemer moet worden aangemerkt ten aanzien van zijn werkzaamheden als assurantietussenpersoon.
Belanghebbende heeft geen afzonderlijke grieven aangevoerd tegen de beschikking heffingsrente.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vermindering van de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.381 onder, naar het Hof begrijpt, dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente.
3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 Ingevolge artikel 3.76, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2004; hierna: de Wet) geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt. Ingevolge het derde lid van artikel 3.76 van de Wet wordt de zelfstandigenaftrek verhoogd met € 1.941 indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal zelfstandigenaftrek is toegepast.
4.2 Om aan het urencriterium te voldoen moet de belastingplichtige volgens artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet in ieder geval gedurende het kalenderjaar ten minste 1225 uren aan werkzaamheden besteden voor een of meer ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst geniet.
4.3 Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur rust op belanghebbende de bewijslast aannemelijk te maken dat hij in het onderhavige jaar voldeed aan het urencriterium. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat hij in het jaar 2004 ten minste 1225 uur heeft besteed aan werkzaamheden voor de onderneming, nu belanghebbende enkel heeft gesteld dat hij in 2004 heeft voldaan aan het urencriterium en hij dit op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Hierbij merkt het Hof op dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende zijn agenda over het jaar 2004 heeft overgelegd aan de Inspecteur of de Rechtbank. Voorts geldt dat de tijd gedurende welke belanghebbende slechts beschikbaar was voor de onderneming niet kan gelden als bestede tijd als hiervoor bedoeld.
4.4 Volgens vaste jurisprudentie rust bij betwisting de bewijslast aannemelijk te maken dat kosten ten behoeve van de onderneming zijn gemaakt op de belastingplichtige. Voor zover belanghebbende in hoger beroep bedoelt te stellen dat hij recht heeft op een hogere aftrek van autokosten dan het reeds geaccepteerde bedrag van € 3.874, heeft hij deze stelling niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Belanghebbende heeft deze hogere autokosten naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt.
4.5 Voor zover belanghebbende in hoger beroep bedoelt te stellen dat hij recht heeft op verliesverrekening uit voorgaande jaren merkt het Hof op dat de Inspecteur bij brief van 5 maart 2007 belanghebbende erop heeft gewezen dat van een nog te verrekenen verlies uit voorgaande jaren geen sprake is. Belanghebbende heeft daartegenover niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Huiskes, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2011.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (J. Huiskes)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 juli 2011
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.