ECLI:NL:GHLEE:2011:BR2555

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002082-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bijstandfraude na terugkomen op verklaringen medeverdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 21 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte werd beschuldigd van bijstandfraude, waarbij hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 30 november 2005 en van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 valse verklaringen zou hebben afgelegd op formulieren van de gemeente. De medeverdachte, die aanvankelijk belastende verklaringen had afgelegd, kwam tijdens de zitting terug op deze verklaringen. Het hof oordeelde dat er geen andere bewijsmiddelen waren die de tenlastelegging konden onderbouwen, waardoor de verdachte niet buiten redelijke twijfel kon worden beschuldigd van de feiten.

Het hof heeft ook het Salduz-verweer van de raadsvrouw van de medeverdachte in overweging genomen. Dit verweer hield in dat de medeverdachte niet op haar recht was gewezen om een advocaat te consulteren tijdens haar verhoor. Het hof concludeerde dat de verklaringen van de medeverdachte, die na haar aanhouding waren afgelegd, uitgesloten moesten worden van het bewijs. Desondanks oordeelde het hof dat deze verklaringen niet volledig irrelevant waren voor de zaak van de verdachte, maar dat er met de nodige voorzichtigheid mee omgegaan moest worden.

Uiteindelijk kwam het hof tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. E. de Witt, met de raadsheren mr. O. Anjewierden en mr. E. Pennink.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002082-10
Uitspraak d.d.: 21 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 3 september 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1972],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 juli 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair te vervangen door 120 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. A. Mulder, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2004 tot en met 30 november 2005 en/of de periode 01 januari 2007 tot en met 31 december 2007, te [plaats], in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geschrift, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten (telkens) een formulier van (de dienst Sociale Zaken en Werk van) de gemeente [gemeente] ("Maandelijkse verklaring Abw/WWB"), waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van de leef- en/of woonsituatie van hem (verdachte) en/of van de inkomsten (uit arbeid en/of anderszins) van verdachte en/of van verdachtes partner over de periode waarop dat formulier betrekking had - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte toen aldaar (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid op dat formulier vermeld of doen vermelden (zakelijk weergegeven), dat verdachte, in de periode waarop dat formulier betrekking had, alleenstaand was zonder inkomsten, althans niet vermeld of doen vermelden (zakelijk weergegeven), dat verdachte, in de periode waarop dat formulier betrekking had, een gezamenlijke huishouding voerde, danwel een economische leefeenheid vormde met een persoon, genaamd, [medeverdachte], en/of (telkens) dat formulier ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2005 tot en met 31 december 2006 en/of de periode van 01 januari 2008 tot en met 28 februari 2009, te [plaats], in elk geval in Nederland, (telkens) al dan niet opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning [adres] te [plaats] en/of de in die woning aanwezige voorzieningen, te weten gas en/of licht, en/of al dan niet opzettelijk eet- en/of drinkwaren heeft genuttigd, terwijl de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de huur van die woning en/of de kosten van die voorziening(en) en/of die eet- en/of drinkwaren geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald van een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand (WWB), in elk geval van een uitkering, welke door [medeverdachte] - met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde danwel een gezamenlijke huishouding voerde, danwel een economische leefeenheid vormde - door valsheid in geschrifte of door oplichting, in elk geval door enig misdrijf, was verkregen, hebbende verdachte aldus (telkens) al dan niet opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Ter terechtzitting van het hof is door de raadsvrouw van medeverdachte [medeverdachte] aangevoerd dat haar verklaringen, afgelegd na aanhouding, in haar zaak van het bewijs uitgesloten dienen te worden, aangezien sprake is geweest van een verhoorsituatie en [medeverdachte] niet gewezen is op haar recht een advocaat te consulteren (Salduz). De raadsvrouw van verdachte heeft in het verlengde hiervan bepleit dat de uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van [medeverdachte] zich ook uitstrekt tot de zaak van verdachte.
Voorts heeft de raadsvrouw van verdachte bepleit dat, met het wegvallen van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte], er onvoldoende bewijs is voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Salduz-verweer
Het hof is - met de raadsvrouw van medeverdachte [medeverdachte] - van oordeel dat sprake is geweest van een verhoorsituatie na haar aanhouding. [medeverdachte] had op dat moment in navolging van de Salduz-rechtspraak van de Hoge Raad gewezen moeten worden op haar recht een advocaat te consulteren. Het hof stelt vast dat het voornoemde pas aan het einde van het vierde verhoor op 10 maart 2009 heeft plaatsgevonden en sluit de hiervoor afgelegde verklaringen om die reden in haar zaak uit van het bewijs.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat zulks echter niet meebrengt dat de bedoelde verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] niet als bewijsmiddel in de zaak van verdachte gebruikt mogen worden. Wel is het hof van oordeel dat met een dergelijk bewijsmiddel de nodige behoedzaamheid moet worden betracht.
Van belang is daarbij dat medeverdachte ter terechtzitting op haar eerste verklaringen is teruggekomen, er op neer komende dat verdachte niet zijn hoofdverblijf had in haar woning en zij ook geen gemeenschappelijke huishouding hadden, doch dat verdachte veelvuldig bij haar was ten einde zijn zoontje te bezoeken.
Nu in het dossier ook geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit het tenlastegelegde buiten redelijke twijfel kan worden afgeleid is het hof van oordeel dat zij uit de aanwezige bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft bekomen dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft begaan, zodat hij vrijgesproken dient te worden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.J. Reinke, griffier,
en op 21 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E. Pennink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.