ECLI:NL:GHLEE:2011:BR2554

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002083-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bijstandfraude na uitsluiting van bewijs door Salduz-rechtspraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 21 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte was beschuldigd van bijstandfraude, waarbij zij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 28 februari 2009 valse verklaringen zou hebben afgelegd over haar woonsituatie en inkomsten. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van de verdachte, afgelegd na haar aanhouding, uitgesloten moesten worden van het bewijs, omdat zij niet was gewezen op haar recht om een advocaat te consulteren, in strijd met de Salduz-rechtspraak. Het hof oordeelde dat er inderdaad sprake was van een verhoorsituatie en dat de verdachte niet op haar recht was gewezen, waardoor de verklaringen van het bewijs moesten worden uitgesloten.

Met het wegvallen van deze verklaringen concludeerde het hof dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging. Het hof stelde vast dat niet kon worden aangetoond dat de verdachte samen met een medeverdachte een gezamenlijke huishouding had gevoerd of een economische leefeenheid had gevormd. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van de beschuldigingen.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte vrijsprak van de tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van de rechten van verdachten tijdens verhoor en de gevolgen van het niet naleven van deze rechten voor de bewijsvoering in strafzaken.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002083-10
Uitspraak d.d.: 21 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 3 september 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1974],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 juli 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een werkstraf van 240 uur, subsidiair te vervangen door 120 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. A.R.H. Baas, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2004 tot en met 28 februari 2009, te [plaats], in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geschrift, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten (telkens) een formulier van (de dienst Sociale Zaken en Werk van) de gemeente [gemeente] ("Maandelijkse verklaring Abw/WWB"), waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van de leef- en/of woonsituatie van haar (verdachte) en/of van de inkomsten (uit arbeid en/of anderszins) van verdachte en/of van verdachtes partner over de periode waarop dat formulier betrekking had - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte toen aldaar (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid op dat formulier vermeld of doen vermelden (zakelijk weergegeven), dat verdachte, in de periode waarop dat formulier betrekking had, alleenstaand was zonder inkomsten, althans niet vermeld of doen vermelden (zakelijk weergegeven), dat verdachte, in de periode waarop dat formulier betrekking had, een gezamenlijke huishouding voerde, danwel een economische leefeenheid vormde met een persoon, genaamd, [medeverdachte], en/of (telkens) dat formulier ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Ter terechtzitting van het hof is door de raadsvrouw van verdachte aangevoerd dat de verklaringen van verdachte, afgelegd na haar aanhouding, van het bewijs uitgesloten dienen te worden, aangezien sprake is geweest van een verhoorsituatie en verdachte niet gewezen is op haar recht een advocaat te consulteren (Salduz).
Voorts heeft de raadsvrouw van verdachte bepleit dat, met het wegvallen van deze verklaringen, er onvoldoende bewijs is voor het ten laste gelegde.
Salduz-verweer
Het hof is - met de raadsvrouw - van oordeel dat sprake is geweest van een verhoorsituatie na de aanhouding. Verdachte had op dat moment gewezen moeten worden op haar recht een advocaat te consulteren. Het hof stelt vast dat het voornoemde pas aan het einde van het vierde verhoor op 10 maart 2009 heeft plaatsgevonden en sluit de hiervoor afgelegde verklaringen om die reden uit van het bewijs.
Bewijs van het ten laste gelegde
Met het wegvallen van de (bekennende) verklaringen van verdachte is naar het oordeel van het hof onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor het ten laste gelegde. Niet vast is komen te staan dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte] een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd, dan wel een economische leefeenheid heeft gevormd. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.J. Reinke, griffier,
en op 21 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E. Pennink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.