ECLI:NL:GHLEE:2011:BR1733

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002955-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzetheling van ontvreemde goederen van een begraafplaats

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 15 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1966 en werkzaam op een begraafplaats, werd beschuldigd van opzetheling van koper en lood, ontvreemd van graven. Het hof oordeelde dat de uiterlijke kenmerken van de goederen en de plaats van vondst, nabij de begraafplaats, voldoende bewijs vormden voor de overtuiging dat de verdachte wist dat de goederen ontvreemd waren. De verdachte had in de periode van 1 januari 2010 tot en met 26 februari 2010 koper en lood verworven, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het om gestolen goederen ging. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken en een werkstraf van 42 uren, met een proeftijd van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat onvoldoende bewijs was geleverd dat de schade door het bewezenverklaarde handelen was veroorzaakt.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002955-10
Uitspraak d.d.: 15 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 30 november 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1966],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 juli 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 42 uren, subsidiair 21 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met een proeftijd van 2 jaar. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het geschorste bevel voorlopige hechtenis zal opheffen en en de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. Koolmees, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 26 februari 2010 te [plaats], eenmaal of meermalen, van een of meer graven op de [begraafplaats 1] en/of de [begraafplaats 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen telkens een hoeveelhe(i)d(en) koper en/of lood, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een of meer anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 26 februari 2010 te [plaats], in elk geval in Nederland, (een) hoeveelhe(i)d(en) koper en/of lood heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormelde hoeveelhe(i)d(en) koper en/of lood wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
meer subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 26 februari 2010 te [plaats] opzettelijk een hoeveelhe(i)d(en) koper en/of lood, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof acht de opzetheling zoals subsidiair is ten laste gelegd, wettig en overtuigend bewezen. Verdachte was in de maand november 2009 werkzaam op de [begraafplaats 1] te [plaats]. Op zeker moment ziet verdachte in een sloot bij de begraafplaats een plastic tas liggen met daarin koperen voorwerpen. Op een later moment, in de avonduren, keert verdachte terug om de zak mee te nemen en na enige tijd verkoopt hij de zak met koper aan [naam] en draagt het koper aan [naam] over.
Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de gang van zaken. Het hof hecht waarde aan de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de politierechter dat hij in de tas heeft gekeken en heeft gezien dat er koperen voorwerpen in zaten. Voorts acht het hof redengevend dat het, gelet op de uiterlijke kenmerken van de goederen, in combinatie met de plaats van de vondst van de goederen, nabij de begraafplaats en de omstandigheid dat verdachte werkzaam was op die begraafplaats, ook voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat de goederen waren ontvreemd (van graven) op de begraafplaats.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de hoeveelheid koper afkomstig was van een misdrijf.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 26 februari 2010 te [plaats], een hoeveelheid koper voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voormelde hoeveelheid koper wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van koperen goederen die afkomstig waren van graven. Verdachte heeft hierdoor bijgedragen aan het in stand houden van de afzetmarkt voor gestolen goederen, hetgeen het plegen van strafbare feiten bevordert. Door een op de diefstal volgende heling door verdachte van grafornamenten wordt geen respect getoond voor de overledenen en hun nabestaanden. Het creëert een maatschappelijk gevoel van ongenoegen over het feit dat juist een begraafplaats niet gevrijwaard is van criminele activiteiten.
Verdachte heeft zich blijkens een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 mei 2011 meermalen schuldig gemaakt aan strafbare feiten, waaronder ook vermogensdelicten.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met oplegging van een werkstraf - zoals gevorderd door de advocaat-generaal - passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 135,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade door het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. Derhalve is er geen sprake van rechtstreekse schade, gegrond op het bewezenverklaarde. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 21 (eenentwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. D.J. Keur en mr. H.J. Deuring, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W. Landstra, griffier,
en op 15 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.