Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001388-09
Uitspraak d.d.: 15 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 4 juni 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1982],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 10 maart 2011 en 1 juli 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een werkstraf voor de duur van 20 uur, subsidiair 10 dagen hechtenis, alsmede tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 70 euro, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot vergoeding van 100 euro aan kosten voor rechtbijstand. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr. N.B. Swart, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 15 oktober 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk een geldbedrag van 70 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde] en/of lunchroom "[bedrijf]", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als horeca-medewerkster, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Namens verdachte is aangevoerd dat zij niet wederrechtelijk heeft gehandeld, omdat zij toestemming had een deel van haar salaris van de week voorafgaand aan 15 oktober 2008 uit de kassa te pakken.
Op basis van de verklaringen van verdachte, aangever [benadeelde] en de ter terechtzitting van het hof gehoorde getuige [getuige], stelt het hof het volgende vast.
Binnen cafetaria [bedrijf] werden de salarissen voor het personeel aan het eind van de week contant uitbetaald door de eigenaar, [benadeelde]. Hij legde dan een briefje van de uitbetaling in de kassa. Indien [benadeelde] niet aanwezig was, gebeurde het wel dat hij verdachte toestemming gaf om de uitbetaling te doen. Zij moest dan een briefje van de uitbetaling in de kassa doen.
Vaststaat ook dat verdachte op 15 oktober 2008 een bedrag van 70 euro uit de kassa heeft gepakt. Zij heeft hiervan vervolgens geen briefje van uitbetaling in de kassa gestopt. Niet is komen vast te staan dat [benadeelde] haar in dit geval toestemming had verleend om geld uit de kassa te halen.
Het hof overweegt het volgende. Nog daargelaten de wisselende verklaringen die verdachte heeft afgelegd over de beweerdelijk door [benadeelde] verleende toestemming om in de week van 15 oktober 2008 een deel van haar achterstallige salaris uit de kassa te pakken, heeft verdachte die dag - in strijd met de gangbare procedure - geen briefje in de kassa achtergelaten waaruit blijkt dat zij een deel van haar salaris uit de kassa had gepakt. Verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in het onderhavige geval toestemming had geld uit de kassa te pakken, althans in ieder geval niet zonder daarvoor schriftelijk verantwoording af te leggen, en heeft derhalve wederrechtelijk gehandeld.
Verdachte stelt voorts niet opzettelijk wederrechtelijk te hebben gehandeld, nu de afspraak met eigenaar [benadeelde] onduidelijk was. Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld, te weten dat zij heeft gehandeld in afwijking van de vaste procedure om een briefje in de kassa te leggen indien er salarissen werden uitbetaald, verwerpt het hof dit verweer.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 15 oktober 2008 te [plaats] opzettelijk een geldbedrag van 70 euro, dat toebehoorde aan [benadeelde] en/of lunchroom "[bedrijf]", en welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking als horeca-medewerkster onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezenverklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte, destijds werkzaam bij lunchroom [bedrijf] in [plaats], heeft geld verduisterd van haar werkgever. Verdachte kon uit hoofde van haar werkzaamheden over de gelden van haar werkgever beschikken. Door haar strafbare gedrag heeft zij zowel het vermogensbelang als het vertrouwen van haar werkgever geschaad.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 mei 2011, waaruit - ten voordele van verdachte - blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Verdachte is derhalve aan te merken als first offender.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting door haar en door haar raadsvrouw naar voren zijn gebracht.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien is het hof van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, zoals ook opgelegd door de politierechter en gevorderd door de advocaat-generaal, een passende bestraffing is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij restaurant [bedrijf] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 4.838,90. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 70,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. De vordering wordt thans geacht te zijn ingediend en is ter zitting van het hof gehandhaafd door de natuurlijke persoon [benadeelde], toenmalig eigenaar van restaurant [bedrijf].
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de vordering is aan te merken als een onevenredige belasting van het strafproces. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Verdachte dient voorts, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt. Gelet op de door de benadeelde partij overgelegde stukken, schat het hof de gemaakte kosten voor rechtsbijstand ten behoeve van de onderhavige procedure op EUR 100,00. De overige gevorderde kosten voor rechtsbijstand zullen worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 24c, 36f en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde] terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 70,00 (zeventig euro) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte kosten voor rechtsbijstand, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op EUR 100,00 (honderd euro).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van kosten rechtsbijstand voor het overige af.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 70,00 (zeventig euro) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. D.J. Keur en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W. Landstra, griffier,
en op 15 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.