ECLI:NL:GHLEE:2011:BR1536

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000651-11
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor hennepplanten en inbraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 14 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 17 maart 2011. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten en van inbraak in een woning. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, voor het bezit van hennepplanten. Voor de andere ten laste gelegde feiten, waaronder de inbraak, heeft het hof de verdachte vrijgesproken. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zou worden verklaard in zijn hoger beroep voor de feiten 2 tot en met 7, en het hof heeft deze vordering gehonoreerd. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de inbraak, ondanks dat hij in de buurt van de plaats delict werd aangetroffen. De verdachte had wisselend verklaard over zijn betrokkenheid, maar het hof oordeelde dat het procesdossier niet voldoende aanknopingspunten bood om tot een veroordeling te komen. De uitspraak van het hof is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000651-11
Uitspraak d.d.: 14 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 17 maart 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1979],
Zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 juni 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte ten aanzien van de hem onder 2 tot en met 7 ten laste gelegde feiten, alsmede een veroordeling van verdachte ter zake het hem onder 1 subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken. Ten aanzien van de straf die ter zake de onder 3 tot en met 7 door de rechtbank bewezen verklaarde feiten dient te worden bepaald, refereert de advocaat-generaal zich aan het oordeel van het hof. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D.C. Vlielander, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde, dient verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Namens verdachte is op 25 maart 2011 hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Op 28 april 2011 is het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aangevangen middels uitroeping van de zaak ter terechtzitting, waarna het onderzoek ter terechtzitting is aangehouden tot 30 juni 2011. Hierna heeft de raadsman van de verdachte bij akte rechtsmiddel van 23 juni 2011, derhalve voorafgaande aan de behandeling van de zaak ter terechtzitting van 30 juni 2011, het op 25 maart 2011 ingestelde hoger beroep ingetrokken, voor zover het betreft het aan verdachte onder 2 tot en met 7 ten laste gelegde.
Gelet op al het vorenstaande zal het hof verdachte ten aanzien van het hem onder 3 tot en met 7 ten laste gelegde op grond van het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
Het hoger beroep is daarom beperkt tot dat deel van het vonnis, waarbij verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde is veroordeeld.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan hoger beroep onderworpen - vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep van belang - tenlastegelegd dat:
feit 1 primair:
hij op of omstreeks 26 november 2010 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een aldaar aan de [adres] gelegen woning heeft weggenomen enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 26 november 2010 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een aldaar aan de [adres] gelegen woning weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot voormelde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
- de ruit van de balkondeur van de woning heeft vernield en/of
- in die woning naar binnen is gegaan en/of
- vervolgens in de woning heeft gezocht naar goederen van zijn, verdachtes gading,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vrijspraak
Verdachte wordt verweten dat hij in een woning gelegen aan de [adres] te [plaats] heeft ingebroken om (vervolgens) goederen te stelen, dan wel dat hij hiertoe een poging heeft gedaan.
Op 26 november 2010 om 05:20 uur krijgt de politie Fryslân een melding inhoudende - zakelijk weergegeven - dat aangeefster [slachtoffer] zojuist een insluiper in haar woning aan de [adres] heeft waargenomen. Het zou volgens aangeefster gaan om een negroïde man tussen de 30 en de 35 jaren en tussen de 1.65 en 1.75 meter lang. De man zou een normaal postuur hebben, alsmede een blauwe jas en een zwarte muts of haarnet dragen. In de muts of het haarnet zouden dreadlocks kunnen zitten. Vervolgens wordt vrijwel onmiddellijk na de melding in de buurt van de [adres], op de [straat], verdachte aangehouden; een negroïde man met een donkere jas en een haarnet waarin kennelijk dreadlocks zitten.
Verdachte heeft wisselend verklaard omtrent zijn betrokkenheid bij voornoemd ten laste gelegde feit. Als voor verdachte belastend bewijs bevat het procesdossier een proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat verdachte vrijwel onmiddellijk na de melding van aangeefster in de directe nabijheid van de plaats delict is aangetroffen en het feit dat verdachte voldoet aan het door aangeefster opgegeven - overigens als algemeen aan te merken - signalement.
Naar het oordeel van het hof bevat het procesdossier (voorts) onvoldoende objectieve aanknopingspunten om de overtuiging te bekomen dat verdachte degene is geweest die in de vroege ochtend van 26 november 2010 in de woning van aangeefster [slachtoffer] is geweest. Verdachte zal gelet op vorenstaande worden vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het hem onder 2 tot en met 7 ten laste gelegde.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het aan verdachte onder 3 tot en met 7 ten laste gelegde op een gevangenisstraf voor de duur van 24 weken.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra, griffier,
en op 14 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.