ECLI:NL:GHLEE:2011:BR1341

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000382-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overschrijding redelijke termijn en strafoplegging in strafzaak met meerdere feiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 12 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte is beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, verduistering en beschadiging van goederen. Het hof heeft het verweer van de verdediging, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard wegens overschrijding van de redelijke termijn, verworpen. Het hof oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat dit niet aan de proceshouding van de verdachte was te wijten. Hierdoor heeft het hof besloten om een lichtere strafmodaliteit op te leggen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Daarnaast is er verplicht reclasseringstoezicht opgelegd, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder alcohol- en middelengebruik en schuldenproblematiek. Het hof heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelden. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte is vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, terwijl andere feiten als bewezen zijn verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten bij het opleggen van straffen.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000382-08
Uitspraak d.d.: 12 juli 2011
TEGENSPRAAK (Gemachtigde raadsman)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 11 april 2007 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 augustus 2009 en 28 juni 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van feit 1 subsidiair, feit 4 primair en feit 5 tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, en een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen volledig worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. R. Bosma, naar voren is gebracht.
De ontvankelijkheid van verdachte
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 en 3 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting van het hof is door de raadsman van verdachte betoogd dat er in de procedure in hoger beroep sprake is van een zodanig onredelijke vertraging in de vervolging ten gevolge waarvan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leidt overschrijding van de redelijke termijn niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen.1 In beginsel zal overschrijding van de redelijke termijn worden gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wordt daarom verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep van belang - tenlastegelegd dat:
feit 1 primair:
hij op of omstreeks 22 januari 2006 in de gemeente [gemeente] [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], beiden in dienst en in uitoefening van hun funktie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk dreigend een (bier)flesje gegooid tegen, althans in de richting van het rijdende motorvoertuig waar die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] zich in bevonden;
althans indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 22 januari 2006 in de gemeente [gemeente], opzettelijk en wederrechtelijk een politieauto (merk Opel, type Zafira), althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [benadeelde 2], in ieder geval aan een ander of anderen dan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
feit 4 primair:
hij op of omstreeks 06 februari 2006 in de gemeente [gemeente] opzettelijk een mobiele telefoon (Motorola, type V220), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten door middel van (bruik)leen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
althans indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
feit 4 subsidiair:
hij op of omstreeks 06 februari 2006 in de gemeente [gemeente] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Motorola, type V220), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderendan aan verdachte;
feit 5:
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode 31 maart 2006 tot en met
1 juni 2006 in de gemeente [gemeente] [slachtoffer 3] (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd:
- terwijl hij een mes dreigend voorhanden had, "dit doe ik met jou, hiermee maak ik je dood"
- "vandaag is jouw einde dag, jij bent dood vandaag"
- "Als je nu weggaat maak ik je hartstikke dood. Ik zweer het op de Koran en dan schiet ik je een kogel door de kop",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
Het hof is - met de advocaat-generaal en de raadsman van verdachte - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring van dit feit.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 4 primair en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1 subsidiair:
hij op 22 januari 2006 in de gemeente [gemeente], opzettelijk en wederrechtelijk een politieauto (merk Opel, type Zafira), toebehorende aan de [benadeelde 2], heeft beschadigd;
feit 4 primair:
hij op 6 februari 2006 in de gemeente [gemeente] opzettelijk een mobiele telefoon (Motorola, type V220), toebehorende aan [benadeelde 1], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten door middel van bruikleen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 5:
hij op meerdere tijdstippen in de periode 31 maart 2006 tot en met 1 juni 2006 in de gemeente [gemeente] [slachtoffer 3] telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte telkens opzettelijk voornoemde
[slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd:
- terwijl hij een mes dreigend voorhanden had, "dit doe ik met jou, hiermee maak ik je dood"
- "vandaag is jouw einde dag, jij bent dood vandaag"
- "Als je nu weggaat maak ik je hartstikke dood. Ik zweer het op de Koran en dan schiet ik je een kogel door de kop".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
het onder 4 primair bewezenverklaarde levert op:
verduistering.
het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 22 januari 2006 schuldig gemaakt aan beschadiging van een rijdende politieauto, door een bierflesje tegen de zijkant van deze auto te gooien. Door aldus te handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de eigenaar van de auto en heeft hij voor overlast gezorgd.
Daarnaast heeft verdachte zich op 6 februari 2006 schuldig gemaakt aan verduistering van een mobiele telefoon. Hij heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen van een voorbijganger, die zo goed was hem haar mobiele telefoon te laten gebruiken nadat verdachte had verklaard zijn vriendin te willen bellen, door hard weg te fietsen met deze telefoon. Hiermee heeft verdachte een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de eigenaar van deze telefoon en heeft hij het in hem gestelde vertrouwen geschaad.
Voorts heeft verdachte zich meermalen in de periode van 31 maart 2006 tot en met
1 juni 2006 schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 3]. Blijkens de aangifte heeft dit ertoe geleid dat deze persoon doodsbang voor hem was.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van
24 mei 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder wegens strafbare feiten is veroordeeld. Deze veroordelingen hebben hem er niet van weerhouden de thans bewezen verklaarde feiten te begaan.
Ad informandum gevoegde feiten
Ten aanzien van verdachte zijn op de inleidende dagvaarding vier ad informandum gevoegde feiten opgenomen. Dit betreft (1) een verbale bedreiging van [slachtoffer 4], gepleegd op 22 januari 2006 te [plaats] (parketnummer 620139-06), (2) een verbale bedreiging van agenten, gepleegd op 5 februari 2006 te [plaats] (parketnummer 620240-06), (3) belediging van agente [slachtoffer 1], gepleegd op 5 februari 2006 te [plaats] (parketnummer 620240-06) en (4) mishandeling van [slachtoffer 3], gepleegd in de periode van 1 maart 2006 tot en met 1 juni 2006 te [plaats] (parketnummer 605764-06). Nu deze ad informandum gevoegde feiten niet ter terechtzitting van het hof door de verdachte zijn bekend, noch op een andere manier aannemelijk is geworden dat deze feiten door verdachte zijn begaan, zal het hof bij de strafoplegging geen rekening houden met de hierboven genoemde ad informandum gevoegde feiten. Weliswaar heeft de gemachtigde raadsman ter terechtzitting van het hof aangegeven dat de feiten kunnen worden meegewogen bij de strafoplegging, maar dit is onvoldoende voor daadwerkelijke meeweging van de ad informandum gevoegde feiten, nu een gemachtigd raadsman niet optreedt als vertegenwoordiger van de verdachte in die zin dat zijn verklaringen in bewijsrechtelijke zin kunnen worden aangemerkt als verklaringen van de verdachte.2
Overschrijding redelijke termijn
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden in beginsel een passende en noodzakelijke bestraffing is. Het hof stelt echter vast dat in de appelfase de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden, nu niet binnen twee jaren na het instellen van het rechtsmiddel op
11 februari 2008 een eindarrest is gewezen. Het hof stelt vast dat deze overschrijding niet aan de proceshouding van verdachte is te wijten. In deze overschrijding ziet het hof aanleiding om verdachte deels een voorwaardelijke straf en deels een lichtere strafmodaliteit op te leggen. Deze strafcombinatie heeft ten opzichte van de in beginsel passend geachte onvoorwaardelijke gevangenisstraf te gelden als strafvermindering, waarmee recht is gedaan aan de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op het hetgeen hierboven uiteen is gezet, zal het hof aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht, en een werkstraf van 100 uren opleggen. De voorwaardelijke gevangenisstraf is gelet op de ernst van de feiten noodzakelijk en dient tevens als stok achter de deur, teneinde de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof acht verplicht reclasseringstoezicht noodzakelijk, mede gelet op de door de gemachtigde raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een voorgeschiedenis van alcohol- en middelengebruik. Voorts is er sprake van schuldenproblematiek en heeft verdachte problemen bij het vinden van een eigen woning. Dit maakt dat verdachte baat heeft bij toezicht vanuit VNN of een andere reclasseringsinstelling, zoals ook door de raadsman is onderkend. Een dergelijk toezicht is overigens ook geadviseerd in een weliswaar enigszins gedateerd VNN-rapport van
26 juli 2010, maar kennelijk nog steeds actueel. Derhalve stelt het hof als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van VNN dan wel een andere reclasseringsinstelling en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van deze instelling.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 749,14. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat er geen schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd ter zake van voornoemde vordering, omdat verdachte onvoldoende draagkrachtig is om deze vordering te voldoen en het niet wenselijk is dat verdachte als gevolg daarvan hechtenis dient te ondergaan. Het hof ziet in dit verweer geen aanleiding om de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht niet op te leggen, omdat het belang dat het slachtoffer heeft bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zwaarder dient te wegen dan de mogelijke nadelen die verdachte kan ondervinden indien hij in gebreke blijft ten aanzien van de betaling. Voorts heeft de raadsman van verdachte ook ter terechtzitting aangegeven dat verdachte momenteel werkzaam is in een slachterij te Amsterdam, zodat niet valt in te zien waarom verdachte niet in staat zou zijn om de vordering van de benadeelde partij te voldoen. Derhalve zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 99,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 285, 321 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 2 en 3 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan hoger beroep onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair,
4 primair en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 4 primair en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van VNN dan wel een andere reclasseringsinstelling en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze namens deze instelling te geven.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde 2] t.a.v. [gemachtigde] terzake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
EUR 749,14 (zevenhonderdnegenenveertig euro en veertien cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] t.a.v. [gemachtigde], een bedrag te betalen van EUR 749,14 (zevenhonderdnegenenveertig euro en veertien cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14 (veertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde 1] terzake van het onder 4 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 99,00 (negenennegentig euro) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van EUR 99,00 (negenennegentig euro) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van S. van Krugten, griffier,
en op 12 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.K. Elzinga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358.
2 HR 8 december 2009, NJ 2010, 174.