Gerechtshof te Leeuwarden
op het hoger beroep tegen de in een brief van 24 november 2010 vervatte beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Roermond
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt mr. C.M.J.E.P. Meerts, kantoorhoudende te Beegden,
niet in behandeling te nemen.
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het verzoek van de gemachtigde afgewezen om alsnog te beslissen op het door de gemachtigde ingestelde beroep tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing.
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de afwijzing van het verzoek hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft schriftelijk gereageerd op het hoger beroep.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het hoger beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het hoger beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
1. Bij arrest WAHV 200.052.787 van 27 oktober 2010 heeft het hof in de zaak met CJIB-nummer [nummer] uitspraak gedaan op een door de gemachtigde van de betrokkene ingesteld beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank 's-Gravenhage d.d. 24 november 2009.
Het hof heeft bij die uitspraak het beroep van de gemachtigde op doorbreking van het appelverbod verworpen en het hoger beroep op die grond niet-ontvankelijk verklaard. Het hof overwoog dat het feit dat een andere - te weten de kantonrechter van de rechtbank 's-Gravenhage - dan de op grond van artikel 10 WAHV bevoegde kantonrechter - te weten de kantonrechter van de rechtbank Roermond - op het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie heeft beslist, gelet op de omstandigheden van het geval niet tot gevolg had dat schending moest worden aangenomen van een zo fundamenteel beginsel van behoorlijke rechtspleging dat geen sprake was geweest van een eerlijke en onpartijdige behandeling van het beroep.
2. De gemachtigde van de betrokkene heeft bij brief d.d. 29 oktober 2010 de kantonrechter van de rechtbank Roermond verzocht om alsnog te beslissen op het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. Daarbij deelde hij mee: "Dat wij tevergeefs hebben gepoogd om het hof deze onbevoegd genomen beslissing te laten vernietigen, doet niet af aan de bevoegdheid van de kantonrechter te Roermond."
3. Bij schrijven d.d. 3 november 2010 heeft de griffier van de rechtbank Roermond de gemachtigde meegedeeld dat de kantonrechter geen grond aanwezig acht voor het alsnog in behandeling nemen van het beroep van de gemachtigde.
Daarbij is de gemachtigde erop gewezen dat reeds door de kantonrechter te 's-Gravenhage en het gerechtshof te Leeuwarden een beslissing is genomen op het door hem ingediende beroepschrift in die zaak.
4. Bij faxberichten van 5 november 2010 en 10 november 2010 heeft de gemachtigde van de betrokkene wederom verzocht om een beslissing van de kantonrechter te Roermond Bij schrijven d.d. 8 november 2010, respectievelijk 24 november 2010 heeft de griffier het voorgaande herhaald en meegedeeld dat er geen gronden aanwezig zijn op basis waarvan de kantonrechter te Roermond de zaak alsnog in behandeling zou moeten en kunnen nemen.
5. Bij schrijven d.d. 1 december 2010 heeft de gemachtigde hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beslissing. "Grond van het hoger beroep is dat de bevoegde kantonrechter in Roermond de zaak blijkens bijgevoegde brief niet in behandeling neemt. Uw hof heeft reeds geoordeeld dat de behandeling van de zaak door de kantonrechter te 's-Gravenhage niet oneerlijk is geweest, doch dat doet niet af aan de bevoegdheid van de kantonrechter te Roermond om over de zaak te oordelen. Wij verzoeken u de zaak terug te verwijzen naar de bevoegde kantonrechter te Roermond en te gelasten dat deze rechter de zaak beoordeelt."
6. De in de brieven van de griffier van de rechtbank Roermond vervatte afwijzing door de kantonrechter van het verzoek van de gemachtigde kan niet worden aangemerkt als een beslissing in de zin van artikel 14 WAHV. Dat brengt mee dat het hof zich ter zake van het door de gemachtigde tegen die afwijzing ingestelde hoger beroep onbevoegd zal verklaren.
7. Voor vergoeding van kosten bestaat geen grond.
verklaart zich onbevoegd;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Van Schuijlenburg en De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Zomer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.