Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000200-11
Uitspraak d.d.: 8 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Assen van 19 januari 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1993],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 juni 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van € 322,- van de benadeelde partij [benadeelde] zal toewijzen, in hoofdelijkheid met zijn mededader en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. W.M. Bierens, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 september 2010 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [straat 1] en/of het [straat 2] en/of de [straat 3], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] en/of [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen tegen de/het licha(a)m(en) van [benadeelde] en/of [slachtoffer].
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen omtrent het bewijs
Uit het dossier en uit hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen leidt het hof af dat er drie stadia - en daarmee samenhangend drie locaties - zijn te onderscheiden in het door verdachte en/of zijn mededader gepleegde openlijk geweld. Op grond van de bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat medeverdachte [medeverdachte] daarin de initiator is geweest en dat er op de eerste locatie, de [straat 1] te [plaats], nog geen sprake was van gezamenlijk gewelddadig optreden met verdachte. Integendeel, het hof acht aannemelijk geworden dat verdachte aldaar heeft getracht om [medeverdachte] te sussen, toen deze aangever [slachtoffer] zonder enige aanleiding verbaal en fysiek te lijf ging.
Vervolgens echter heeft ook verdachte, tezamen met [medeverdachte] de beide (zeer jonge) aangevers bewust achtervolgd, hetgeen door hen als (zeer) bedreigend is ervaren. Vanaf dat moment was er naar het oordeel van het hof sprake van openlijke geweldpleging, waaraan ook verdachte een strafbare bijdrage heeft geleverd. Op de tweede locatie, het [straat 2], was het weliswaar opnieuw [medeverdachte] die geweld toepaste, ditmaal op zowel [slachtoffer] als [benadeelde], maar houdt het hof verdachte daarvoor medeverantwoordelijk vanwege de voorafgaande gezamenlijke achtervolging, zijn voortdurende aanwezigheid ook ten tijde van het geweld en gelet op zijn actieve bijdrage in het daaropvolgende stadium. Op de derde locatie, de [straat 3], is namelijk ook door verdachte - na aangevers opnieuw gezamenlijk te hebben achtervolgd - daadwerkelijk geweld toegepast. Verdachte heeft aangever [slachtoffer], zoals door hemzelf is erkend, aldaar een vuistslag in het gezicht gegeven.
Voor een bewezenverklaring van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht is - onder meer - vereist dat deelnemers aan openlijk geweld in een zekere gezamenlijkheid opereren en een bepaalde betrokkenheid op elkaar hebben. Daarvan is in casu sprake geweest. Het hof acht het ten laste gelegde daarom, anders dan de raadsman, in zoverre wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op de locaties [straat 2] en [straat 3] te [plaats] een significante of wezenlijke en (daardoor) strafbare bijdrage heeft geleverd aan het tezamen met [medeverdachte] jegens [slachtoffer] en [benadeelde] gepleegde openlijke geweld.
Het hof acht bewezen dat:
hij op 25 september 2010 te [plaats], met een ander, op de openbare weg, het [straat 2] en de [straat 3], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] en [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en stompen tegen de lichamen van [benadeelde] en [slachtoffer].
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De wijze waarop een en ander heeft plaatsgevonden blijkt genoegzaam uit de hiervoor opgenomen overwegingen omtrent het bewijs en uit de bewezenverklaring. Het incident vond plaats in het uitgaansleven, kennelijk onder invloed van alcoholhoudende drank en - zoals vaak het geval is bij dergelijke incidenten - zonder aanleiding, ratio of doel.
Het is evident dat een en ander een onaangename ervaring is voor omstanders, die daarvan ongewild getuige zijn, maar met name voor de beide aangevers. Zij waren slechts 13 respectievelijk 14 jaar oud en voor de eerste maal uit in het kader van "De nacht van de jeugd", een uitgaansavond voor jongeren onder de 16. Het leeftijdsverschil met verdachte en zijn medeverdachte - zij waren 16 respectievelijk 17 jaar oud - is in die levensfase aanzienlijk. Uit de toelichting op de vordering van aangever [benadeelde] als benadeelde partij blijkt onder meer dat hij last heeft van flashbacks en concentratiestoornissen en dat hij sedertdien het [plaats] uitgaansleven mijdt.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 mei 2011, waaruit blijkt dat verdachte na het thans ter beoordeling staande incident eenmaal met politie en justitie in aanraking is geweest ter zake van overtreding van artikel 424 van het Wetboek van Strafrecht, door het openbaar ministerie afgedaan met een transactie.
Ter terechtzitting van het hof is de persoon van verdachte, zowel als individu als in relatie tot zijn ter terechtzitting aanwezige ouders, uitvoerig aan de orde geweest. Het hof heeft voorts kennis genomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 8 november 2010 en de diagnostische brief van de Forensische Jeugdpsychiatrie te [plaats] van 22 december 2010. Daaruit blijkt, kort samengevat, dat er met name gedurende de afgelopen twee jaar sprake is geweest van een problematische verlopende puberteit bij verdachte, teleurgestelde verwachtingen bij de ouders en het inzetten van hulpverlening van diverse aard om een en ander in (positieve) banen te leiden. Vooralsnog lijkt dit vruchten af te werpen, reden waarom de raadsman, indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen, heeft verzocht om verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Het hof zal daartoe evenwel niet overgaan. Het gegeven dat leven en toekomst van verdachte en de relatie tot zijn ouders zich thans in een opwaartse spiraal bevinden - hoewel op zichzelf positief - laat onverlet dat verdachte dient te worden gestraft voor hetgeen bewezen is verklaard.
Rekening houdend met de aan zijn medeverdachte opgelegde straf en het geringere aandeel van verdachte in het bewezen verklaarde, zal het hof aan verdachte een werkstraf opleggen van na de melden duur. Anders dan de advocaat-generaal acht het hof het - daarnaast - opleggen van een voorwaardelijke werkstraf met een daaraan te verbinden proeftijd niet noodzakelijk, gelet op de opstelling van verdachte en zijn ouders en de op vrijwillige basis ingeschakelde, reeds aanwezige hulpverlening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij, [benadeelde], heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 322,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte en zijn mededader rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is, in hoofdelijkheid met zijn mededader, tot vergoeding van die schade gehouden.
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman afschrift overgelegd van een stuk, waaruit blijkt dat verdachte zijn deel van de schadevergoeding heeft overgemaakt naar de moeder van de mededader [medeverdachte]. De raadsman heeft het hof evenwel geen zekerheid kunnen verschaffen over de vraag of de benadeelde partij de hem toekomende schadevergoeding ook daadwerkelijk heeft ontvangen. De benadeelde partij heeft de vordering niet ingetrokken. Om die redenen zal het hof de vordering van de benadeelde partij toewijzen en hem tevens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen jeugddetentie.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [benadeelde], terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 322,- (driehonderdtweeëntwintig euro) bestaande uit EUR 22,- (tweeëntwintig euro) materiële schade en EUR 300,- (driehonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 322,00 (driehonderdtweeëntwintig euro) bestaande uit EUR 22,00 (tweeëntwintig euro) materiële schade en EUR 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. F.R. Vermeer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 8 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. F.R. Vermeer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.