ECLI:NL:GHLEE:2011:BR1202

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002838-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor het aanwezig hebben van softdrugs met beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 8 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen. De minderjarige verdachte was betrapt op het roken van een joint en werd vervolgd voor het aanwezig hebben van een geringe hoeveelheid softdrugs. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, onder verwijzing naar de Aanwijzing Opiumwet van het College van procureurs-generaal, die stelt dat het aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs van 5 gram of minder tot een politiesepot dient te leiden. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de vervolging in overeenstemming was met de Richtlijn voor Strafvordering Jeugd. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 50,-. Het hof benadrukte dat het gedoogbeleid voor softdrugsgebruikers niet geldt voor minderjarigen en dat de richtlijn van het openbaar ministerie, die het strafbaar stelt, moet worden nageleefd. De verdachte had erkend de feiten te hebben gepleegd, maar vond dat hij niet strafbaar was omdat hij geen overlast veroorzaakte. Het hof oordeelde echter dat de richtlijn van het openbaar ministerie, die is bedoeld ter bescherming van de gezondheid en ontwikkeling van jongeren, niet genegeerd kon worden. De advocaat-generaal had een voorwaardelijke werkstraf gevorderd, maar het hof besloot tot een onvoorwaardelijke geldboete, rekening houdend met de geringe draagkracht van de verdachte. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte strafbaar verklaarde en de opgelegde straf vaststelde.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002838-10
Uitspraak d.d.: 8 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van 22 november 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1993],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 juni 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een werkstraf van 24 uren, subsidiair 12 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk, met een proeftijd van een jaar. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. L.G.U. Compri, naar voren is gebracht.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het standpunt van de raadsman
De raadsman van verdachte heeft (bij pleidooi) betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de Aanwijzing Opiumwet van het College van procureurs-generaal uitdrukkelijk aangeeft dat het aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs van 5 gram of minder tot een politiesepot dient te leiden. Ook bij de afweging van belangen had het openbaar ministerie in alle redelijkheid niet tot vervolging moeten overgaan, nu het - volgens de raadsman - een bagatelzaak betreft. Voorts is de onderhavige vervolging in strijd met het gelijkheids-beginsel en, in samenhang daarmee, met het vertrouwensbeginsel. Door jongeren wordt op ruime schaal publiekelijk weed gerookt. Dit wordt door de politie gedoogd. De jongere, in casu verdachte, mag ervan uitgaan dat dit niet tot strafrechtelijke vervolging leidt.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat de "Richtlijn voor strafvordering jeugd" (2010RO12), uitgevaardigd door het College van procureurs-generaal, een bepaling kent, inhoudende dat het aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep van 0 tot 5 gram bij minderjarigen, anders dan bij meerderjarigen, strafbaar is. Deze Richtlijn is ingegaan op 1 januari 2011. Zijn voorganger
(2009RO05) bevatte echter eenzelfde bepaling. In de Richtlijn wordt expliciet vermeld dat het gedoogbeleid voor (soft)drugsgebruikers ten aanzien van minderjarigen niet geldt en voorts dat "ter bewaring van het prestige ervan maar één keer een waarschuwing mag worden gegeven". Het door de raadsman gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is derhalve niet op juiste gegevens en grondslag gebaseerd.
Het hof stelt voorts vast dat het gaat om beleid dat is gepubliceerd in de Staatscourant.
Reeds daarom is er geen sprake van de door de raadsman opgeworpen schending van het vertrouwensbeginsel, als zou er worden gedoogd in plaats van opgetreden.
Voor zover de raadsman door een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel bedoelt te zeggen dat de vervolging van verdachte op willekeur duidt, kan in dat kader worden opgemerkt dat de advocaat-generaal ter terechtzitting heeft medegedeeld dat het openbaar ministerie daadwerkelijk uitvoering geeft aan de betreffende bepaling in voornoemde Richtlijn. Het hof is ambtshalve bekend met soortgelijke strafzaken tegen minderjarigen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er geen sprake van schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde en verklaart het hof het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Ten overvloede zij opgemerkt dat de aan verdachte door het openbaar ministerie aangeboden taakstraftransactie door hem niet is geaccepteerd, hetgeen vervolgens heeft geleid tot het uitbrengen van een dagvaarding.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 juli 2010 te [PLAATS] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aanwezig heeft gehad een joint, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 06 mei 2010 te [PLAATS] aanwezig heeft gehad een joint, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging omtrent het bewijs
De raadsman heeft verzocht om toepassing van het voor volwassenen geldende strafrecht, nu verdachte binnenkort de leeftijd van 18 jaren bereikt en het ten laste gelegde in geval van toepassing van het meerderjarigenstrafrecht in de visie van de raadsman tot vrijspraak zou leiden.
Het hof kan de raadsman hierin niet volgen. De voor jeugdigen geldende bepalingen, zoals (onder meer) neergelegd in artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht, hebben geen betrekking op de aard en de inhoud van hetgeen ten laste is gelegd, maar omvatten 'slechts' een afwijkend sanctiestelsel. Van het buiten toepassing verklaren van de bepalingen voor jeugdigen kan om de door de raadsman aangevoerde reden, en ook overigens, geen sprake zijn.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 07 juli 2010 te [PLAATS] tezamen en in vereniging met een ander, aanwezig heeft gehad een joint, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
hij op 06 mei 2010 te [PLAATS] aanwezig heeft gehad een joint, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is tweemaal aangehouden voor het aanwezig hebben van een (geringe) hoeveelheid sofdrugs. In concreto betekent dit dat hij (tweemaal) is betrapt bij het roken van een joint. Verdachte heeft die feiten erkend, maar vindt dat hij daartoe is gerechtigd.
Omdat het roken van weed hem niet is toegestaan in de woonsituatie, waarin hij thans verblijft, doet verdachte dat in de publieke ruimte, naar zijn zeggen zonder overlast te veroorzaken.
Hoewel verdachte dit justitieel ingrijpen als onredelijk bevoogdend en de thans ter beoordeling staande gedragingen niet als strafbare feiten ervaart, bestaat er niet zonder reden een richtlijn van het openbaar ministerie die deze gedragingen strafbaar stelt. Het is inmiddels een feit van algemene bekendheid dat het roken van weed, zeker op jonge leeftijd en mede door het toegenomen THC-gehalte van de werkzame stoffen, ingrijpende en soms onomkeerbare gevolgen kan hebben voor gezondheid, ontwikkeling en toekomstgerichtheid van jongeren. In dat licht dient de Richtlijn van het College van procureurs-generaal, onderschreven door het hof, te worden gezien. Het gevoel van verdachte dat hij niet iets strafbaars heeft gedaan kan op grond van het bovenstaande niet leiden tot straffeloosheid.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 mei 2011, waaruit blijkt dat er - zij het in beperkte mate - sprake is geweest van politie- en justitiecontacten.
De advocaat-generaal heeft oplegging van een geheel voorwaardelijke werkstraf gevorderd van gelijke omvang als in eerste aanleg, zij het zonder de door de kinderrechter daarbij opgelegde bijzondere voorwaarde.
Het hof zal de advocaat-generaal daarin niet volgen. De mogelijkheden van tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf strekken zich bij recidive binnen de proeftijd weliswaar (ook) uit tot andersoortige delicten dan het thans ter beoordeling staande, maar het komt het hof als niet in de rede liggend voor om verdachte ter zake van feiten, waarvoor hij binnen zeer afzienbare tijd niet meer zal worden vervolgd, een voorwaardelijke straf met een proeftijd van een jaar op te leggen. Aan verdachte zal daarom, rekening houdend met zijn geringe draagkracht, een (onvoorwaardelijke) geldboete van na te melden hoogte worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 63, 77a, 77g, 77h, 77l en 77gg van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 50,00 (vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag jeugddetentie.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. F.R. Vermeer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 8 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. F.R. Vermeer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.