ECLI:NL:GHLEE:2011:BR0688

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000766-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor zware mishandeling van politieambtenaren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 8 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot doodslag, maar werd wel veroordeeld voor zware mishandeling van een politieambtenaar in functie. De feiten vonden plaats op 15 november 2009, toen de verdachte, na een stopteken van de politie, zich agressief gedroeg en een agent met een gebalde vuist in het gezicht sloeg, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was voor de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel, maar dat de verdachte welbewust de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers. Het hof hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn psychische toestand, die licht verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De uitspraak benadrukt de kwetsbaarheid van politieambtenaren in hun functie en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000766-10
Uitspraak d.d.: 8 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 5 maart 2010 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 17-745175-07, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1977],
ingeschreven te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 31 augustus 2010, 9 november 2010, 4 februari 2011, 1 april 2011, 24 juni 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest, tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 18.355,13 met wettelijke rente, subsidiair 183 dagen vervangende hechtenis, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.M. Keizer, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 november 2009 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 1] (hoofdagent van politie) van het leven te beroven, met dat opzet met kracht en/of met gebalde vuist in/tegen het gezicht/hoofd van die [benadeelde 1] heeft geslagen en/of gestompt (tengevolge waarvan die [benadeelde 1] met haar hoofd op geasfalteerd wegdek is gevallen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, terwijl nog geen vijf jaren zijn verstreken sedert een veroordeling van verdachte wegens een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 15 november 2009 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], aan een ambtenaar te weten [benadeelde 1] (hoofdagent van politie), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een schedelfractuur (links) en/of een kneuzinghaard van de hersenen (rechts) en/of een fractuur/breuk in de gehoorgang (met (gedeeltelijk) gehooruitval) (links)), heeft toegebracht, door deze [benadeelde 1] opzettelijk met kracht en/of gebalde vuist in/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of te stompen (tengevolge waarvan die [benadeelde 1] met haar hoofd op geasfalteerd wegdek is gevallen) terwijl nog geen vijf jaren zijn verstreken sedert een veroordeling van verdachte wegens een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
meer subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 15 november 2009 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [benadeelde 1] (hoofdagent van politie), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, (met kracht en/of gebalde vuist) in/tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen en/of gestompt (waardoor die [benadeelde 1] met haar hoofd op geasfalteerd wegdek is gevallen), tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (te weten een schedelfractuur (links) en/of een kneuzinghaard van de hersenen (rechts) en/of een fractuur/breuk in de gehoorgang (met (gedeeltelijk) gehooruitval) (links)), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, terwijl nog geen vijf jaren zijn verstreken sedert een veroordeling van verdachte wegens een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij op of omstreeks 15 november 2009 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [benadeelde 2] (agent van politie), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, (met kracht en/of gebalde vuist) in/tegen het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, terwijl nog geen vijf jaren zijn verstreken sedert een veroordeling van verdachte wegens een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
3.
hij op of omstreeks 15 november 2009 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk en wederrechtelijk een politieauto (met kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan politie Friesland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, hebbende hij met kracht geschopt tegen de linker voorportier van voornoemde politieauto, waardoor de linker voorportier ingedeukt raakte;
4.
hij op of omstreeks 15 november 2009 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 455 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn; (Artikel 8 lid 2 onder a Wegenverkeerswet 1994)wet 1994, 455 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak en bewijsverweer feit 1
De advocaat-generaal heeft betoogd dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden. De raadsman van verdachte heeft daarentegen betoogd dat zowel de poging doodslag als de subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet bewezen kan worden.
Het hof gaat bij de beoordeling van het bewijs uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Op 15 november 2009 omstreeks 04.17 uur 's nachts geven verbalisanten [benadeelde 2] en
[verbalisant 1] verdachte, die in een bestelauto rijdt, een stopteken. Verdachte is op dat moment telefonisch in gesprek met zijn vriendin, ze hebben ruzie. Wanneer verdachte het stopteken ziet roept hij tegen zijn vriendin: "Nu rijdt de politie achter mij, nu is het oorlog". In reactie op het stopteken remt verdachte zo hard dat [benadeelde 2], bestuurder van het politievoertuig, volledig moet remmen om een aanrijding te voorkomen. Verdachte stapt direct uit zijn auto, komt verbaal agressief en zwaaiend met zijn armen op de politieauto toegelopen en geeft een harde trap tegen het linker voorportier als verbalisant [benadeelde 2] wil uitstappen.
Beide verbalisanten stappen uit. Verdachte blijft verbalisanten dreigend benaderen. [benadeelde 2] sommeert verdachte om afstand te houden. Verdachte reageert niet. [benadeelde 2] grijpt naar zijn pepperspray en zonder waarschuwing vooraf spuit hij spray in verdachtes ogen. [benadeelde 2] spuit vervolgens nog een tweede en derde maal. Dan begint verdachte in zijn ogen te wrijven. Verdachte wordt aan zijn rechterpols geboeid. Verdachte trekt vervolgens snel zijn hand hard terug en slaat snel en krachtig met beide armen om zich heen. [verbalisant 1] besluit verdachte direct in zijn ogen te pepperen. Verdachte komt schreeuwend en met slaande bewegingen op [benadeelde 2] af. [benadeelde 2] en [verbalisant 1] proberen verdachte met een wapenstok te slaan, hetgeen eenmaal lukt. Het blijkt echter vooralsnog onmogelijk om verdachte onder controle te krijgen. Verdachte raakt met zijn maaiende armen [benadeelde 2] in zijn gezicht. [benadeelde 2] valt daardoor achterover.
De inmiddels gearriveerde verbalisanten [benadeelde 1] (het latere slachtoffer) en [verbalisant 2] schieten hun collega's te hulp. [verbalisant 1] probeert verdachte in de tussentijd te pepperen en [benadeelde 2] tracht verdachte te slaan met zijn wapenstok. Verdachte wordt door [benadeelde 2] nog steeds gemaand om afstand te houden en te blijven staan en hij reageert niet op het geweld dat op hem wordt uitgeoefend. [verbalisant 2] pakt zijn wapenstok en slaat verdachte op zijn hoofd, verdachte reageert echter niet. Dan benadert [benadeelde 1] verdachte van achteren en geeft hem een duw in zijn rug. Verdachte draait zich om en slaat onmiddellijk krachtig met zijn tot vuist gebalde rechterhand tegen het hoofd van [benadeelde 1]. Hierdoor slaat haar hoofd achterover. Zij komt in een horizontale toestand op het wegdek terecht. [benadeelde 1] raakt buiten bewustzijn. In het ziekenhuis wordt geconstateerd dat zij een schedelfractuur, een kneuzing van de hersenen en een fractuur in de gehoorgang met gehooruitval heeft opgelopen.
Gesteld voor de vraag hoe deze klap in het licht van de tenlastelegging moet worden beoordeeld overweegt het hof als volgt.
Verdachte had tegen zijn vriendin gezegd dat het oorlog zou worden en vervolgens is hij in een ondertal positie de confrontatie met de politie aangegaan. Verbalisant [benadeelde 2] is geraakt door maaiende armbewegingen en daardoor onderuit gegaan. Verbalisant [benadeelde 1] heeft hij, vanuit een draai, met kracht met zijn rechtervuist tegen het hoofd geslagen.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm kan het handelen van verdachte geacht worden gericht te zijn op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat verdachte een fors gebouwde en getrainde man is. Wanneer een persoon met de fysieke gesteldheid van verdachte met kracht een klap op het hoofd uitdeelt is er sprake van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof niet aangetoond dat verdachte ook de aanmerkelijke kans op dodelijk letstel bij het slachtoffer welbewust heeft aanvaard. Het is naar het oordeel van het hof geen feit van algemene bekendheid dat de kans aanmerkelijk is om iemand met een enkele klap tegen het hoofd om het leven te brengen, anders dan door die persoon precies op de slaap te raken. Het is niet komen vast te staan dat verdachte op de slaap heeft gericht, zodat niet bewezen is dat er een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bestond. Dat er in een ander geval door het slaan tegen het hoofd de dood is ingetreden, naar welk geval de advocaat-generaal in haar requisitoir heeft verwezen, maakt dit oordeel niet anders. Het hof merkt daarbij nog op dat in het door de advocaat-generaal genoemde geval geen veroordeling voor poging tot doodslag heeft plaatsgevonden.
De aangevoerde omstandigheid dat verdachte kickboxer zou zijn, geeft slechts aan dat hij geoefend is om hard te slaan, maar niet of hij in de gegeven omstandigheden hard en/of gericht heeft geslagen. Dit laatste is slechts van belang bij de door het hof te maken beoordeling of er (voorwaardelijke) opzet is op een bepaald gevolg.
Het hof acht aldus niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Wel acht het hof bewezen dat verdachte door het zodanig krachtig slaan met gebalde vuist tegen het hoofd van [benadeelde 1], welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het hof acht het - anders dan de raadsman - niet van belang of het letsel is veroorzaakt door de klap, door de val op het wegdek of door een combinatie van beide. De kansaanvaarding ziet op zowel het slaan door verdachte als op het - als gevolg van de klap - op de grond vallen van [benadeelde 1]. Wanneer er immers een klap wordt uitgedeeld met de kracht zoals verdachte dat heeft gedaan, bestaat er een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer daardoor valt, met alle gevolgen van dien.
Het door de raadsman aangevoerde met betrekking tot de tegenstrijdige bevindingen van de deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2], kan in verband hiermee buiten verdere bespreking blijven.
Aldus acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1 subsidiair.
hij op 15 november 2009 te [plaats], aan een ambtenaar te weten [benadeelde 1], hoofdagent van politie, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een schedelfractuur (links) en een kneuzinghaard van de hersenen (rechts) en een fractuur/breuk in de gehoorgang (met (gedeeltelijk) gehooruitval) (links)), heeft toegebracht, door deze [benadeelde 1] opzettelijk met kracht en gebalde vuist tegen het hoofd te slaan of te stompen (tengevolge waarvan die [benadeelde 1] met haar hoofd op geasfalteerd wegdek is gevallen), terwijl nog geen vijf jaren zijn verstreken sedert een veroordeling van verdachte wegens een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij op 15 november 2009 te [plaats], opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [benadeelde 2], agent van politie, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met kracht en gebalde vuist tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, terwijl nog geen vijf jaren zijn verstreken sedert een veroordeling van verdachte wegens een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
3.
hij op 15 november 2009 te [plaats], opzettelijk en wederrechtelijk een politieauto met kenteken [kenteken], heeft beschadigd;
4.
hij op 15 november 2009 te [plaats], als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 455 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, terwijl nog geen vijf jaren zijn verstreken sedert een veroordeling van verdachte wegens een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, terwijl nog geen vijf jaren zijn verstreken sedert een veroordeling van verdachte wegens een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte.
Strafbaarheid van de verdachte
Het hof heeft gelet op het rapport van psychiater [deskundige 3] d.d. 2 februari 2010. Dit rapport houdt onder meer als conclusie in:
"Er bestaat zowel een ziekelijke storing (PTSS) als een gebrekkige ontwikkeling (kenmerken van een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis). Deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke storing bestonden reeds ten tijde van het plegen van de delicten en hebben in onderlinge samenhang de gedragsproblemen van betrokkene versterkt."
Daarnaast heeft het hof gelet op het rapport van psycholoog [deskundige 4] d.d. 4 februari 2010. Dit rapport houdt onder meer als conclusie in:
"Betrokkene heeft een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een periodieke explosieve stoornis, matige depressieve klachten (thans in remissie) en een partiële posttraumatische stressstoornis. [...] Deze ziekelijke stoornis bestond ook ten tijde van het ten laste gelegde, de depressieve klachten waren toen nog niet in remissie. [...] De ziekelijke stoornis beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes. [...] Betrokkene wordt licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht voor het ten laste gelegde met betrekking tot beide agenten en het beschadigen van de dienstauto. Hij wordt volledig toerekeningsvatbaar geacht voor het in bezit hebben van de drugs."
Het hof verenigt zich met de conclusies van de psychiater [deskundige 3] en de psycholoog [deskundige 4], in zoverre dat het hof vaststelt dat verdachte ten tijde van het plegen het bewezen verklaarde leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en rekent hem het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde in licht verminderde mate toe en het onder 4 bewezen verklaarde volledig, omdat ten aanzien hiervan niet is gebleken dat dit feit onder invloed van de geconstateerde ziekelijke stoornis is gepleegd.
Het hof heeft voorts acht geslagen op hetgeen psycholoog [deskundige 5] ter terechtzitting van het hof heeft verklaard omtrent de zijn inziens bij verdachte aanwezige ziekelijke stoornis in de vorm van een posttraumatische stressstoornis.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij verdachte. Dit standpunt is door de advocaat-generaal echter niet uitdrukkelijk onderbouwd en behoeft, in het licht van de bevindingen van de voormelde deskundigen die door het hof worden overgenomen, geen verdere bespreking.
Verdachte is strafbaar aangezien overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [benadeelde 1] en aan mishandeling van [benadeelde 2]. Beiden waren als politieambtenaren werkzaam gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Gezagsdragers, die zorgen voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid op straat, zijn daardoor kwetsbaarder aangezien zij zich niet kunnen onttrekken aan hun taak. Het hof houdt hier rekening mee bij de strafoplegging.
Naast genoemde (zware) mishandelingen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een politievoertuig en aan het besturen van een personenauto onder invloed van alcohol. Meteen nadat verdachte die nacht een stopteken van de politie kreeg, heeft verdachte zich agressief opgesteld en duidelijk gemaakt dat hij geen medewerking aan de politie zou verlenen. Hij deelde zijn vriendin nog telefonisch mee: "Nu wordt het oorlog.". Vervolgens hebben meer dan zes politieagenten diverse geweldsmiddelen nodig gehad om verdachte onder controle te kunnen krijgen. Verdachte heeft in al het tumult [benadeelde 1] met één harde klap op haar hoofd geraakt, tengevolge waarvan [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. In haar schriftelijke slachtofferverklaring is verwoord welke gevolgen het voorval fysiek voor haar, maar ook psychisch voor haar en haar gezin met zich heeft gebracht en nog steeds brengt. Thans is niet met zekerheid vast te stellen of [benadeelde 1] volledig zal herstellen.
Uit een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 25 mei 2011 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake strafbare feiten. Meer specifiek is hij in december 2004 twee keer onherroepelijk veroordeeld voor respectievelijk het plegen van zware mishandeling en wederspannigheid, en een poging tot zware mishandeling.
Het hof heeft voorts gelet op hetgeen door verdachte en zijn raadsman omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte naar voren is gebracht, de rapportages van de reclassering, de eerder genoemde rapportages van de psychiater [deskundige 3], de psycholoog [deskundige 4] en hetgeen de psycholoog [deskundige 5] ter terechtzitting heeft verklaard. Hiervoor heeft het hof vastgesteld dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Het hof houdt daar bij de strafoplegging rekening mee.
Voorts is uit het onderzoek ter zitting van het hof gebleken, dat verdachte zich aan het in eerste aanleg ad informandum gevoegde feit (opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod) schuldig heeft gemaakt. Nu dit feit bij de politie en ter terechtzitting van de rechtbank door verdachte is erkend als door hem te zijn begaan, zal dit meewegen in de aan verdachte op te leggen straf, welke feit daarmee is afgedaan.
Gelet op de combinatie van feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, is een vrijheidsstraf noodzakelijk. De straf die de rechtbank heeft opgelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, is naar het oordeel van het hof passend en geboden. Het is het hof gebleken dat verdachte gemotiveerd is om aan de problematiek die een rol heeft gespeeld bij het plegen van de strafbare feiten, te werken. Evenals de rechtbank zal het hof, teneinde verdachte in zijn behandeling te ondersteunen, aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht verbinden alsmede een proeftijd van 2 jaar. Daarbij dient verdachte zich te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens de reclassering te geven, ook indien deze voorschriften en aanwijzingen inhouden het volgen van een ambulante behandeling ontwikkelingsgerichte psychotherapie bij AFPN te Assen of enige andere aangewezen instelling. Voorts kunnen de voorschriften inhouden dat verdachte zich aan een nader diagnostisch onderzoek onderwerpt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 18.355,13. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 250,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Meervoudige kamer te Leeuwarden van 27 december 2007, parketnummer 17-745175-07, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 14h, 14i, 14j, 36f, 43a, 57, 300, 302, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Stichting Reclassering Nederland te Assen en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, ook indien deze voorschriften en aanwijzingen inhouden het volgen van een ambulante behandeling ontwikkelingsgerichte psychotherapie bij AFPN te Assen en/of het ondergaan van een nader diagnostisch onderzoek.
Geeft eerstgenoemde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde 1] terzake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 12.397,75 (twaalfduizend driehonderdzevenennegentig euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit EUR 397,75 (driehonderdzevenennegentig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en EUR 12.000,00 (twaalfduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van EUR 12.397,75 (twaalfduizend driehonderdzevenennegentig euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit EUR 397,75 (driehonderdzevenennegentig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en EUR 12.000,00 (twaalfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 96 (zesennegentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 november 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 november 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde 2] terzake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Leeuwarden van 27 december 2007, parketnummer 17-745175-07, te weten van:
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse, griffier,
en op 8 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.A.A.M. van Veen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.