ECLI:NL:GHLEE:2011:BR0578

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.075.350/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van zorgregeling tussen ouders na hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Groningen van 20 juli 2010, waarin haar verzoek om een zorgregeling tussen de vader en hun minderjarige zoon [kind 1] werd afgewezen. De moeder verzocht het gerechtshof om de beschikking te vernietigen en een nieuwe zorgregeling vast te stellen, waarbij de vader [kind 1] één weekend per veertien dagen bij zich zou hebben, evenals de helft van de vakanties en feestdagen. De vader daarentegen verzocht om de huidige zorgregeling, die al sinds augustus 2008 wordt nageleefd, te handhaven. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling, die al meer dan twee jaar loopt, in het belang van [kind 1] is. Er zijn geen aanwijzingen dat deze regeling schadelijk is voor het kind, ondanks de gebrekkige communicatie tussen de ouders. Het hof concludeert dat de moeder niet heeft aangetoond dat de huidige regeling niet meer in het belang van [kind 1] is. De beslissing van de rechtbank om de zorgregeling te handhaven wordt dan ook bekrachtigd. Het hof merkt op dat het partijen vrijstaat om in onderling overleg de zorgregeling vast te leggen, maar dat het hof niet buiten de rechtsstrijd van partijen kan treden door de zorgregeling op een andere manier vast te leggen dan door de moeder is verzocht.

Uitspraak

Beschikking d.d. 21 juni 2011
Zaaknummer 200.075.350
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.S. Özsaran, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S.A. Wortmann, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 20 juli 2010 heeft de rechtbank Groningen het verzoek van de moeder om de door haar verzochte zorgregeling tussen de vader en de minderjarige [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren [in 2006], vast te stellen, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 15 oktober 2010, heeft de moeder verzocht de beschikking van 20 juli 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende een zorgregeling vast te stellen waarbij de vader gerechtigd is [kind 1] bij zich te hebben, één weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot en met maandagochtend, waarbij de vader [kind 1] haalt en naar school brengt, alsmede de helft van de vakanties, feestdagen en verjaardagen zoals bij schema is bepaald, met het verzoek dit schema te hechten aan de af te geven beschikking, althans een in goede justitie te bepalen zorgregeling vast te stellen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 9 december 2010, heeft de vader het verzoek bestreden en verzocht de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans het subsidiaire verzoek om in goede justitie een zorgregeling te bepalen toe te wijzen met invulling van de zorgregeling op de wijze als in dit verweerschrift weergegeven.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
19 oktober 2010, van de Raad voor de Kinderbescherming en een brief van
10 mei 2011 met bijlagen van mr. Wortmann.
Ter zitting van 24 mei 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen, beiden bijgestaan door hun advocaat. Mr. Özsaran heeft mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de - inmiddels verbroken - relatie tussen de vader en de moeder is [kind 1] geboren. De vader heeft [kind 1] erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind 1]. [kind 1] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2. De moeder heeft de rechtbank bij inleidend verzoek van 22 april 2010 verzocht een zorgregeling tussen de vader en [kind 1] te bepalen, waarbij de vader gerechtigd is [kind 1] bij zich te hebben, drie weekenden per maand van vrijdag na school tot maandagochtend, waarbij de man [kind 1] haalt en naar school brengt, alsmede de woensdag in de week voorafgaand aan het weekend waarop geen omgang is en de woensdag daarna van 12.00 uur dan wel na schooltijd tot en met woensdagavond 19.00 uur, waarbij de man [kind 1] haalt en brengt alsmede de helft van de vakanties, feestdagen en verjaardagen zoals bij schema is bepaald, met het verzoek dit schema te hechten aan de af te geven beschikking.
3. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de moeder richt zich tegen deze beslissing.
De overwegingen
4. De moeder wenst dat er een duidelijke en heldere zorgregeling wordt vastgesteld. De huidige zorgregeling brengt volgens de moeder veel onrust met zich. [kind 1] is door het reizen door de week moe. De ouders zijn volgens de moeder niet in staat op normale wijze met elkaar te communiceren. De wisselmomenten door de week zijn daarom onhoudbaar. De moeder stelt dat bij een weekendregeling minder communicatie nodig zal zijn, hetgeen positief is voor [kind 1]. Daarnaast zou [kind 1] door de week als hij naar school gaat een vaste verblijfplaats hebben.
5. Het gaat volgens de vader goed met [kind 1]. [kind 1] is gewend aan de huidige zorgregeling, die al sinds augustus 2008 wordt nageleefd. [kind 1] weet precies wanneer hij bij de vader en wanneer hij bij de moeder verblijft. De door de moeder verzochte zorgregeling is een aanzienlijke beperking ten opzichte van de huidige zorgregeling. Het is volgens de vader niet in het belang van [kind 1] indien die zorgregeling zal worden gewijzigd. De vader stelt in hoger beroep geen incidenteel appel te kunnen instellen, omdat hij in eerste aanleg geen zelfstandig verzoek heeft gedaan. Hij is echter van mening dat het subsidiaire verzoek van de moeder het hof ruimte laat om in goede justitie een zorgregeling vast te stellen. De vader acht het in het belang van [kind 1] en de ouders dat de huidige zorgregeling in een beschikking wordt vastgelegd.
6. Het is - in het algemeen - in het belang van [kind 1] te achten dat de ouders op normale wijze met elkaar communiceren. Hoewel dat tot nu toe niet gebeurt zijn er echter, naar het oordeel van het hof, geen aanwijzingen dat de huidige zorgregeling in strijd is met de belangen van [kind 1]. Deze zorgregeling loopt al ruim twee jaar en gebleken is dat [kind 1] graag naar de vader gaat. Sinds [kind 1] naar school gaat (te weten: september 2010) is deze zorgregeling ook steeds nagekomen. Het belang van [kind 1] noopt derhalve niet tot aanpassing van de huidige zorgregeling, waarbij [kind 1] in de ene week van maandag tot en met woensdagochtend bij de moeder is en van woensdagmiddag tot en met vrijdag 19.00 uur bij de vader is, en [kind 1] de andere week van vrijdag 19.00 uur tot en met woensdagochtend bij de moeder is en van woensdagmiddag tot en met zondag 12.00 uur bij de vader is. Echter, door de huidige zorgregeling in een beschikking vast te leggen - zoals door de vader verzocht -, zou het hof buiten de rechtsstrijd van partijen treden, nu de moeder heeft verzocht een zorgregeling vast te leggen waarbij [kind 1] - kort gezegd - één weekend per veertien dagen bij de vader zal verblijven en de vader geen incidenteel appel heeft kunnen instellen omdat hij in eerste aanleg geen zelfstandig verzoek heeft gedaan. Ten overvloede wenst het hof nog op te merken dat het partijen niettemin vrijstaat om de huidige zorgregeling in onderling overleg vast te leggen en aldus de tussen hen gewenste duidelijkheid daarover te bewerkstelligen.
Slotsom
7. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, voorzitter, J.D.S.L. Bosch en G.K. Schipmölder, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 21 juni 2011 in bijzijn van de griffier.