Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001000-09
Uitspraak d.d.: 4 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 6 april 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1981],
wonende te [woonplaats], [adres].
Verdachte is bij de behandeling van zijn strafzaak op 22 november 2010 verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.C. Keuning, advocaat te Groningen.
Ter terechtzitting van 20 juni 2011 is verdachte niet verschenen. Zijn raadsman, mr. D.C. Keuning, is wel ter terechtzitting verschenen. De raadsman is niet uitdrukkelijk gemachtigd om verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 november 2010 en 20 juni 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De vordering strekt voorts tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 3.369,55 euro, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij in of omstreeks de nacht van 26 september 2008 op 27 september 2008, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een vrouw, genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de linkerflank, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of geprikt, althans geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij in of omstreeks de nacht van 26 september 2008 op 27 september 2008, in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een vrouw (te weten [benadeelde]), met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de linkerflank, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of geprikt, althans geraakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij in de nacht van 26 september 2008 op 27 september 2008, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een vrouw, genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde] met een mes in de linkerflank heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door [benadeelde] met een mes in de linkerflank te steken. Verdachte heeft door aldus te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte, zo blijkt uit een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 april 2011, meermalen is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verdachte en zijn raadsman hebben ter zitting van 22 november 2010 aangevoerd dat verdachte, sinds het onderhavige feit, in rustiger vaarwater terecht is gekomen en dat een gevangenisstraf de door verdachte ingeslagen weg ongewenst zou doorkruisen. De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een werkstraf.
Het hof heeft bij tussenarrest van 6 december 2010 gelast dat over verdachtes persoonlijke omstandigheden nader diende te worden gerapporteerd door VNN. Het hof wenste met name nader te worden geïnformeerd over het alcoholgebruik van verdachte, de door verdachte gevolgde studie en de voorgang daarvan. Tevens diende te worden geadviseerd of een bijzondere voorwaarde geïndiceerd en te realiseren is.
Een reclasseringswerker van VNN heeft tweemaal geprobeerd contact op te nemen met verdachte. Verdachte heeft niet op de eerste oproep gereageerd. Bij de tweede oproep is telefonisch een afspraak gemaakt, maar verdachte kwam op de afgesproken dag niet opdagen.
Bij gebreke van concrete informatie over de persoon van verdachte in de vorm van een rapportage ziet het hof geen aanleiding de door de raadsman verzochte werkstraf op te leggen. Hetgeen door verdachte en zijn raadsman ter zitting van 22 november 2010 naar voren is gebracht is onvoldoende om daaraan doorslaggevende betekenis toe te kennen. Ook zal het hof niet overgaan tot het opleggen van een bijzondere voorwaarde.
De door de advocaat-generaal gevorderde straf doet mede gelet op het voorgaande, in combinatie met de persoon van verdachte, onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals opgelegd door de eerste rechter, een passende en geboden bestraffing is.
In de procedure in hoger beroep is de vervolging niet binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld afgerond met een einduitspraak. De reden daarvoor is gelegen in de heropening van de zaak teneinde, met het oog op de bestraffing, nader inzicht te krijgen in de door hem en zijn raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden van verdachte. Derhalve is er geen sprake van een onredelijke vertraging in de vervolging van verdachte.
Het primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de veroordeelde toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van veroordeelde.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 3.369,55. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, vastgesteld op € 3.369,55 euro. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 24c, 33, 33a, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een mes, kleur oranje.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde] terzake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 3.369,55 (drieduizend driehonderdnegenenzestig euro en vijfenvijftig cent)
bestaande uit EUR 2.589,55 (tweeduizend vijfhonderdnegenentachtig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en EUR 780,00 (zevenhonderdtachtig euro) immateriële schade
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 3.369,55 (drieduizend driehonderdnegenenzestig euro en vijfenvijftig cent)
bestaande uit EUR 2.589,55 (tweeduizend vijfhonderdnegenentachtig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en EUR 780,00 (zevenhonderdtachtig euro) immateriële schade,
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 43 (drieënveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. A. Dijkstra, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 4 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.