Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001819-10
Uitspraak d.d.: 1 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 12 juli 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1962],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 juni 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 primair aan hem ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van tweehonderd uren, subsidiair honderd dagen vervangende hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. D.C. Keuning, is aangevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 aan de verdachte ten laste gelegde, kan de verdachte daarin niet worden ontvangen.
Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht
Het hof zal het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht, voor zover dat vatbaar is voor hoger beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is ten laste gelegd, voor zover hier van belang, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot en met 12 december 2008 te [plaats]
(in een pand aan de [adres]) meermalen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval 12 december 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer
- 30 moederplanten en/of
- 2268 hennepstekjes en/of
- 111 hennepplanten en/of
- 99 hennepplanten,
althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of hennepstekken en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot en met 12 december 2008 te [plaats] (in een pand aan de [adres]), meermalen, met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval 12 december 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer
- 30 moederplanten en/of
- 2268 hennepstekjes en/of
- 111 hennepplanten en/of
- 99 hennepplanten,
althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of hennepstekken en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot en met 12 december 2008 te [plaats], in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Overweging met betrekking tot het bewijs voor het onder 1 primair ten laste gelegde
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat het aandeel dat de verdachte heeft gehad in de onder 1 ten laste gelegde hennepteelt zich heeft beperkt tot medeplichtigheid en dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt.
Hiertoe is gesteld dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, nu de verdachte in concreto feitelijk niet heeft samengewerkt met betrekking tot de hennepteelt, hij in feite geen vinger heeft uitgestoken naar de hennepkwekerij die in de door hem gehuurde woning was ingericht en het beschikbaar stellen van zijn woning ten behoeve van het inrichten van een hennepkwekerij een ondergeschikt element van het delict vormt.
Het hof acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van
het telen van hennep. Redengevende feiten en omstandigheden hiervoor ziet het hof in het volgende.
De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij in 2008 een geldbedrag van € 25.000,-- heeft geleend van personen van wie hij de naam niet wil noemen.
Omdat hij - naar zijn zeggen - geen kans zag op de lening af te lossen, heeft hij met deze personen op een gegeven moment de afspraak gemaakt dat hij de door hem gehuurde woning aan de [adres] te [plaats] gedurende één jaar ter beschikking zou stellen ten behoeve van het inrichten van een hennepkwekerij.
Daarbij werd ook - tevoren - afgesproken dat het door verdachte verschuldigde bedrag zou worden terugbetaald uit de opbrengsten van de hennepteelt in genoemde woning.
De verdachte heeft daarnaast een afspraak gemaakt met de betreffende personen over de wijze waarop gedurende dat jaar de huur van de woning zou worden betaald.
Verdachte heeft voorts ter terechtzitting van het hof verklaard, dat hij wist dat in de ten laste gelegde periode hennep werd geteeld in de woning en dat hij wekelijks in de woning kwam. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij verklaard dat hij op een gegeven moment heeft gehoord van "de jongens" dat er een oogst was mislukt.
Het hof is op grond van deze feiten en omstandigheden - waaruit blijkt van een min of meer gelijkwaardig aandeel van verdachte - van oordeel dat sprake is van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking bij de hennepteelt dat kan worden gesproken van medeplegen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair aan hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juli 2008 tot en met 12 december 2008 te [plaats] in een pand aan de [adres] tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft geteeld een hoeveelheid van ongeveer 30 moederplanten en 2268 hennepstekjes en
111 hennepplanten en 99 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict en de omstandigheden waaronder dit delict is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennep. Hij heeft - puur voor het geldelijk gewin - een stof geproduceerd en in het verkeer gebracht die schadelijk kan zijn voor de gebruikers van die stof. Het gebruik van de op lijst II van de Opiumwet voorkomende middelen - de hennepproducten - brengt risico's mee voor de gezondheid van gebruikers en veroorzaakt mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving.
De verdachte heeft daaraan door zijn handelen bijgedragen.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 april 2011, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit. Dit pleit in zijn voordeel.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting zijn gebleken. Hieruit is naar voren gekomen dat de verdachte, na het faillissement van zijn bedrijf, thans een marginaal bestaan leidt. Zijn gezondheidstoestand staat slechts een geringe fysieke en psychische (werk)belasting toe.
In het verlengde hiervan heeft de raadsman van de verdachte de oplegging van een voorwaardelijke straf, subsidiair een aanzienlijke strafmatiging, bepleit.
Op grond van het vorenstaande en vanuit een oogpunt van normhandhaving acht het hof de door de rechter in eerste aanleg opgelegde combinatie van straffen, welk combinatie van straffen eveneens door de advocaat-generaal is gevorderd, passend en geboden en zal die opleggen. Deze straffen, alsmede de duur daarvan zijn in overeenstemming met de oriëntatiepunten voor straftoemeting die het hof hanteert in zaken van hennepkwekerijen van soortgelijke omvang als de hennepkwekerij van de verdachte.
De raadsman van de verdachte heeft in het kader van het door hem gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het hof oplegging van een andere strafmodaliteit, dan wel strafmatiging aangewezen acht. Ook overigens is het hof daarvan niet gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht, voor zover dat vatbaar is voor hoger beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair aan hem ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. P.J.M. van den Bergh en mr. H. Heins, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 1 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van den Bergh is buiten staat dit arrest te ondertekenen.