ECLI:NL:GHLEE:2011:BR0354
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geldigheid van een woekerrentebeding in een overeenkomst van geldlening
In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 5 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geldigheid van een woekerrentebeding in een overeenkomst van geldlening. De appellante, gevestigd te Elsloo, had een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, die niet verschenen waren in de procedure. De zaak was eerder behandeld door de rechtbank Leeuwarden, die op 15 april 2009 een vonnis had gewezen waarin de vordering van de appellante werd afgewezen. De appellante stelde dat de geïntimeerden een bedrag van € 379.000,- aan haar verschuldigd waren, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank had echter geoordeeld dat er geen rechtshandeling tussen partijen was en dat de werkzaamheden die door de appellante waren verricht niet waren gesteld of gebleken.
In hoger beroep heeft de appellante twee grieven ingediend. De eerste grief betrof een onjuiste vaststelling van het verschuldigde bedrag door de rechtbank. De tweede grief strekte ertoe de beoordeling van de zaak in volle omvang aan het hof voor te leggen. Het hof heeft de feiten uit de eerdere uitspraak van de rechtbank in overweging genomen en vastgesteld dat de appellante en de geïntimeerden op 7 november 2007 een overeenkomst van geldlening hadden gesloten. De appellante had een bedrag van € 121.000,- geleend aan de geïntimeerden, en op 19 februari 2008 was een onderhandse akte ondertekend waarin de geïntimeerden verklaarden € 379.000,- aan de appellante verschuldigd te zijn.
Het hof oordeelde dat het bedingen van een jaarrente van meer dan 1.000% moreel onaanvaardbaar was en in strijd met de goede zeden. Dit leidde tot de nietigheid van de rentebepaling op grond van artikel 3:40 lid BW. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, omdat de grieven van de appellante niet konden leiden tot een andere beslissing. De kosten in hoger beroep werden op nihil gesteld, aangezien de geïntimeerden niet waren verschenen.