ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ9947

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002773-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het verlaten van de plaats van een verkeersongeval

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 30 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 9 maart 2009 op de Rijksweg A7, waarbij hij de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zijn personalia achter te laten. De verdachte werd beschuldigd van overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994, dat vereist dat bestuurders na een ongeval hun identiteit kenbaar maken. Het hof oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn kennis van de schade die hij had veroorzaakt aan een ander, doorreed zonder de juiste stappen te ondernemen. Dit gedrag getuigt van een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel en bemoeilijkt de mogelijkheden voor de benadeelde om schadevergoeding te eisen.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,-, met een proeftijd van twee jaren. De geldboete kan worden omgezet in 10 dagen vervangende hechtenis indien de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de verdachte niet alleen strafbaar heeft verklaard, maar ook de aard en ernst van het bewezen verklaarde heeft meegewogen in de strafoplegging. De verdachte had in het verleden al meerdere verkeersdelicten op zijn naam staan, wat ook in de overwegingen is meegenomen. De uitspraak benadrukt het belang van verantwoordelijkheidsgevoel bij bestuurders na een verkeersongeval.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002773-10
Uitspraak d.d.: 30 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 16 november 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1958],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 juni 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een voorwaardelijke geldboete van EUR 500,-, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. W.A. Veenstra, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 maart 2009 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Rijksweg A7, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 maart 2009 te [plaats], als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Rijksweg A7, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander (te weten [slachtoffer]) schade was toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is op 9 maart 2009 betrokken geraakt bij een verkeersongeval op de Rijksweg A7. Terwijl verdachte wist dat bij dit ongeval aan een ander, te weten [slachtoffer], schade was toegebracht, is verdachte doorgereden zonder zijn personalia bij de benadeelde achter te laten of zijn identiteit anderszins kenbaar te maken. Voornoemd handelen van verdachte getuigt van een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel en heeft de mogelijkheden voor de benadeelde om verdachte aansprakelijk te stellen voor zijn handelen, bemoeilijkt. Gelet hierop is het hof van oordeel dat strafoplegging op zijn plaats is. Dat verdachte na het ongeval wel contact heeft opgenomen met zijn werkgever en kennelijk op diens advies is doorgereden zonder bijvoorbeeld de politie in te schakelen, doet aan het voorgaande niet af.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 20 april 2010, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld, onder meer ter zake van verkeersdelicten. De straffen die hem in dat kader zijn opgelegd, hebben hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te begaan.
Daarnaast houdt het hof bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat het onderhavige delict reeds als nadelig gevolg heeft gehad, dat verdachte hierdoor zijn koerierswerkzaamheden moest beëindigen. Verdachte heeft aangegeven een WAO-uitkering te ontvangen en in een ongunstige financiële positie te verkeren. Omdat verdachte volledig arbeidsongeschikt is, is het volgens verdachte moeilijk om een werkstraf uit te voeren.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof
- overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - een geldboete van EUR 500,-, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, een passende bestraffing. Het hof zal deze geldboete geheel in voorwaardelijke vorm opleggen, teneinde te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. G.J. Niezink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 30 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.J. Niezink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.