ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ9095

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002545-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met mes na bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 23 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag, waarbij hij op 13 juni 2010 in [plaats] met een mes een stekende beweging heeft gemaakt naar het slachtoffer, [slachtoffer]. De verdachte had eerder een woordenwisseling met het slachtoffer, die hem bedreigde met een kapot geslagen bierflesje. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld, omdat er onvoldoende tijd was om zich te beraden op zijn handelen. Het beroep op noodweerexces is verworpen, omdat niet is aangetoond dat de verdachte in een hevige gemoedsbeweging verkeerde. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de straf verlaagd naar 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft ook het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en twee raadsheren aanwezig waren. De zaak is behandeld op verschillende zittingen, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman.

Uitspraak

Gerechtshof Leewuarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002545-10
Uitspraak d.d.: 23 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 12 oktober 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1969],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 januari 2011, 7 april 2011, 9 juni 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Bij dit vonnis is verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde, poging tot moord, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. I.J. Woltman, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en tot een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 juni 2010 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een mes boven zijn hoofd heeft geheven en/of stekende beweging naar beneden heeft gemaakt met dit mes in de richting van het hoofd en/of de borst van die [slachtoffer] en/of hierbij die [slachtoffer] in de linkerschouder heeft geraakt en/of hierbij de woorden heeft geuit: "Ik ga jou vermoorden met dit mes" en/of vervolgens achter die [slachtoffer] is aangelopen en/of hierbij met dit mes telkens stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 13 juni 2010 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een mes boven zijn hoofd heeft geheven en/of stekende beweging naar beneden heeft gemaakt met dit mes in de richting van het hoofd en/of de borst van die [slachtoffer] en/of hierbij die [slachtoffer] in de linkerschouder heeft geraakt en/of hierbij de woorden heeft geuit: "Ik ga jou vermoorden met dit mes" en/of vervolgens achter die [slachtoffer] is aangelopen en/of hierbij met dit mes telkens stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer],terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 13 juni 2010 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een mes boven zijn hoofd heeft geheven en/of stekende beweging naar beneden heeft gemaakt met dit mes in de richting van het hoofd en/of de borst van die [slachtoffer] en/of hierbij die [slachtoffer] in de linkerschouder heeft geraakt en/of hierbij de woorden heeft geuit: "Ik ga jou vermoorden met dit mes" en/of vervolgens achter die [slachtoffer] is aangelopen en/of hierbij met dit mes telkens stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak primair ten laste gelegde
De advocaat-generaal heeft tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde gerekwireerd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er voor verdachte voldoende gelegenheid was om zich te bezinnen op de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad, zodat de voorbedachte raad bewezen kan worden. Daarnaast heeft de advocaat-generaal erop gewezen dat voor het aannemen van voorbedachte raad voldoende kan zijn dat die gelegenheid bestond tijdens het delict.
Het hof overweegt als volgt.
Voor het bewijs van voorbedachte raad is - volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - het voldoende indien is komen vast te staan dat verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Op grond van de verklaringen in het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting stelt het hof vast dat er een zeer korte tijdspanne zat tussen het moment dat verdachte door aangever werd bedreigd en het moment dat verdachte aangever heeft gestoken. Daarbij is in aanmerking genomen dat de woning van verdachte zich op zeer korte afstand bevond van het perceel waar het voorval zich afspeelde. Aldus heeft het in totaal slechts korte tijd geduurd dat verdachte - na te zijn bedreigd door aangever - zijn woning binnenging, een mes pakte, vervolgens naar buiten liep en aangever in zijn linkerschouder stak. Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat er onder de gegeven omstandigheden voldoende tijd en gelegenheid voor de verdachte heeft bestaan om zich te beraden in de hiervoor bedoelde zin.
Aldus acht het hof niet bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat hij van het primair ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman heeft - voor zover van belang - betoogd dat de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen kan worden, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte geen opzet had op de dood van aangever, ook niet in voorwaardelijke vorm, aangezien verdachte niet gericht heeft gestoken naar het hoofd en de borst van aangever, de steekwond 'slechts' 1 centimeter diep was, het letsel van aangever geen potentieel dodelijk letsel betrof en verdachte zich op het moment van steken terugtrok. Derhalve dient vrijspraak te volgen van het subsidiair ten laste gelegde, aldus de raadsman.
Het hof overweegt het volgende.
Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Vast staat dat verdachte aangever met een van boven naar beneden gerichte steekbeweging in zijn linkerschouder heeft gestoken met een keukenmes. Dit handelen van verdachte kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van aangever, dat verdachte door zo te handelen de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Het feit dat het letsel beperkt is gebleven tot een relatief ondiepe steekwond doet daaraan niet af, nu niet aannemelijk is geworden dat die beperktheid het gevolg is geweest van het feit dat de verdachte gedoseerd en 'ingehouden' heeft gestoken maar veeleer te danken is geweest aan afweerhandelingen van aangever.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 juni 2010 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een mes boven zijn hoofd heeft geheven en een stekende beweging naar beneden heeft gemaakt met dit mes in de richting van het hoofd of de borst van die [slachtoffer] en hierbij die [slachtoffer] in de linkerschouder heeft geraakt en hierbij de woorden heeft geuit: "Ik ga jou vermoorden met dit mes" en vervolgens achter die [slachtoffer] is aangelopen en hierbij met dit mes telkens stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte en zijn raadsman hebben ter zitting betoogd dat er sprake was van noodweerexces. Daartoe is aangevoerd dat weliswaar sprake was van een overschrijding van de noodzakelijke verdediging, maar dat deze het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de bedreiging van aangever is veroorzaakt. Bovendien vreesde verdachte dat aangever een wapen uit zijn auto zou pakken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de verklaringen in het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting is niet aannemelijk geworden dat bij verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging. Nu dit ontbreekt, kan een beroep op noodweerexces reeds hierom niet slagen en kan verdere bespreking van dit verweer achterwege blijven. Het beroep op noodweerexces wordt hierom verworpen.
Nu er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 13 juni 2010 te [plaats] schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] door het slachtoffer met een mes in zijn linkerschouder te steken. Het steken door verdachte is gevolgd op een verbale woordenwisseling die al snel uitmondde in een bedreigende situatie, waarbij verdachte door het slachtoffer werd bedreigd met een kapot geslagen bierflesje. Door zijn handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer]. Daarnaast veroorzaken delicten als deze, op een locatie waar meerdere mensen aanwezig zijn, gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers en bij omstanders.
Het hof heeft bij de strafoplegging ook betrokken een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 9 juni 2011. Daaruit is gebleken dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Dit betreffen echter gedateerde veroordelingen. Uit het uittreksel blijkt voorts dat verdachte zich sinds het bewezen verklaarde niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en dat er tevens geen nieuwe zaken bekend zijn.
Tevens is acht geslagen op hetgeen door verdachte en zijn raadsman omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte naar voren is gebracht, een rapport van de reclassering d.d. 12 mei 2011, de door verdachte overlegde brieven en hetgeen overigens uit het dossier is gebleken. Het is het hof gebleken dat verdachte in het verleden veelvuldig met het strafrecht in aanraking kwam en dat hij nu een andere weg lijkt te zijn ingeslagen. Van een alcoholprobleem lijkt sprake te zijn.
Poging tot doodslag betreft een ernstig feit. De door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf kan dan ook, gelet op de ernst van het feit en uit het oogpunt van vergelding, in beginsel als passend worden beschouwd. Het hof neemt echter ook in aanmerking dat verdachte voor het voorval gedurende een langere periode niet meer in aanraking is geweest met politie en justitie en dat sprake leek te zijn van een bestendige lijn. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij inziet dat hij verkeerd heeft gehandeld. Het hof houdt voorts rekening met de rol van het slachtoffer kort voorafgaande aan het steken door verdachte. Deze omstandigheden dienen in de strafoplegging tot uitdrukking te komen en het hof ziet daarin aanleiding om de in eerste aanleg opgelegde straf te matigen. Op grond van het voorgaande is een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Verzoek tot onmiddellijke invrijheidsstelling
In aanmerking genomen de bewijsbeslissing en de door het hof passend geoordeelde strafmodaliteit en -duur, dient het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis te worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse, griffier,
en op 23 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E. Pennink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.