ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ9093

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000236-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van valsheid in geschrift na onderzoek naar handtekening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 23 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte werd beschuldigd van valsheid in geschrift, omdat hij de handtekening van zijn toenmalige partner zou hebben vervalst op een kredietovereenkomst. Het hof heeft vastgesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de handtekening valselijk heeft geplaatst. Het Nederlands Forensisch Instituut (N.F.I.) voerde een vergelijkend onderzoek uit naar de handtekeningen, maar kon geen definitieve conclusie trekken die de stelling van de verdachte zou ondersteunen. Het hof oordeelde dat de resultaten van het onderzoek niet voldoende bewijs boden voor de aanname dat de handtekening van de verdachte afkomstig was. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat zijn partner zelf de overeenkomst had ondertekend. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde afgewezen en de verdachte vrijgesproken. Tevens werd de benadeelde partij, die een schadevergoeding had gevorderd, niet ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het ten laste gelegde.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000236-10
Uitspraak d.d.: 23 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 8 januari 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1948],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 juni 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en tot een werkstraf van 70 uren, subsidiair 35 dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen, voor zover niet betrekking hebbende op de post "verkoop aandelen" nu deze post geen rechtstreekse schade betreft, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 februari 2003, althans in de periode van 1 februari 2003 tot en met
1 maart 2003, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], althans in het arrondissement Assen, althans in Nederland, een geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een overeenkomst van doorlopend krediet, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken, uit welk gebruik enig nadeel kon ontstaan, hebbende verdachte (valselijk) in het vakje "kredietnemer 2" een handtekening geplaatst die moest doorgaan voor de handtekening van [benadeelde].
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het strafrechtelijk verwijt dat verdachte wordt gemaakt is dat hij ter verkrijging van een doorlopend krediet onder de betreffende overeenkomst, naast de eigen handtekening, de handtekening van zijn toenmalige partner (hierna te noemen: [benadeelde]) valselijk heeft geplaatst.
Tegenover de daartoe strekkende aangifte van [benadeelde] staat de ontkennende verklaring van verdachte, inhoudende - kort gezegd - dat het [benadeelde] zelf is geweest die in februari 2003 de kredietovereenkomst mede heeft ondertekend en tevens dat zij haar handtekening in de loop der jaren meermalen heeft gewijzigd.
Ter terechtzitting van de politierechter van 18 januari 2008 werd het onderzoek geschorst en is bevolen dat door het Nederlands Forensisch Instituut een vergelijkend onderzoek zou worden gedaan naar de betwiste handtekening en de door [benadeelde] door middel van een schrijfproef verkregen handtekeningen alsmede door haar bij andere gelegenheden - in 2002, 2006 en 2007 - geplaatste handtekeningen. De conclusie van het N.F.I., neergelegd in een op 23 juli 2009 uitgebracht rapport, luidt dat de resultaten van het vergelijkend handschriftonderzoek geen steun geven aan de stelling (van verdachte) dat de betwiste handtekening door [benadeelde] zelf is geplaatst. Uit de toelichting op deze conclusie begrijpt het hof dat het onderzoek aanwijzingen heeft opgeleverd dat het betwiste handschrift niet van dezelfde hand is als het vergelijkingshandschrift, maar dat de verschillen niet van dien aard zijn dat de onderzoeker een uitspraak "waarschijnlijk niet geschreven door dezelfde persoon" of sterker gerechtvaardigd acht.
Afgezien van dit onmiskenbare voorbehoud stelt het hof vast dat er (ook) overigens geen wettig bewijs is voor de aanname dat de betwiste handtekening van de hand van verdachte afkomstig is.
Gelet op het vorenstaande acht het hof het verdachte ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Hieruit volgt dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde], wonende te [woonplaats], heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 295,91. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], niet ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
Aldus gewezen door
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. G.J. Niezink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 23 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.J. Niezink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.