Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002899-10
Uitspraak d.d.: 23 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 2 december 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1983],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 24 februari 2011, 12 mei 2011, 9 juni 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.166,23 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. G.J.P.M. Grijmans en mr. B.P.M. Canoy, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 mei 2010 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval met dat opzet, die [benadeelde] meermalen met een zware zaklamp (type Maglite) op/tegen het hoofd te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 13 mei 2010 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], aan een persoon (te weten [benadeelde]), opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (te weten over het gehele achterhoofd grote barstwonden tot op de schedel met losliggende huidflappen en follikels, in totaal 30 cm, en/of een kleinere barstwond over het voorhoofd en/of een fractuur in de rechterhand (voor welke behandeling(en) een operatie noodzakelijk was) en/of haematomen op de handen, door die [benadeelde] opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval opzettelijk, meermalen met een zware zaklamp (type Maglite) op/tegen het hoofd en/of op/tegen de hand(en) te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De verdediging heeft betoogd dat verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daartoe is aangevoerd dat verdachte geen plan heeft beraamd om aangeefster van het leven te beroven, maar in een gemoedsopwelling tot het slaan met de zaklamp is gekomen.
Bij de beoordeling van de tenlastelegging en het hiervoor bedoeld verweer inzake het aspect van de voorbedachte raad, gaat het hof uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen gang van zaken.
De verdachte heeft gedurende enkele jaren een liefdesrelatie gehad met aangeefster [benadeelde]. [benadeelde] heeft die relatie, tegen de wens van de verdachte, enkele weken voor het delict beëindigd. In de nacht van 12 op 13 mei 2010 zijn beiden, gescheiden van elkaar, uit in de horecagelegenheid [bedrijf] te [plaats]. De verdachte ziet [benadeelde] daar dansen en zoenen met een man. Dit doet de verdachte zeer omdat hij nog 'zielsveel' van [benadeelde] houdt. Nader gevraagd naar zijn gevoelens verklaart de verdachte op dat moment te hebben gedacht dat [benadeelde] misschien niet veel van hem (de verdachte) gehouden had en dat zij die andere man misschien al langer kende. De verdachte verlaat daarop de horecagelegenheid, gaat eerst naar zijn eigen huis - waar hij zijn telefoon achterlaat - en vervolgens naar de woning van [benadeelde]. De woning waarin hij met [benadeelde] heeft samengewoond, waarin zij nu alleen woont en waarvan hij inmiddels, na de beëindiging van de relatie, de sleutels aan [benadeelde] heeft teruggegeven. Via de achterdeur betreedt de verdachte de woning waarna hij in de keuken, de hal, de woonkamer en de slaapkamer van [benadeelde] de gloeilampen uit de fittingen van de plafondverlichting verwijdert. [benadeelde] is nog niet thuis. De verdachte wacht haar, gezeten op [benadeelde]'s bed in de slaapkamer, in het donker op. Als [benadeelde] na enige tijd thuiskomt en haar slaapkamer betreedt, staat de verdachte van [benadeelde]'s bed op en slaat haar meteen - zonder iets te zeggen - met een zaklamp van ongeveer 1100 gram, merk Maglite, op haar hoofd. De verdachte slaat [benadeelde] met kracht meermalen op het hoofd. [benadeelde] vlucht van de slaapkamer naar de woonkamer, naar de keuken, naar de hal, waarbij de verdachte haar voortdurend hard op haar hoofd blijft slaan met de zaklamp. Uiteindelijk weet zij, hevig bloedend uit verwondingen op het hoofd, via de voordeur de woning en de verdachte te ontvluchten. Ook de verdachte verlaat daarna de woning van [benadeelde], met medeneming van de zaklamp.
Het hof is met de verdediging en de advocaat-generaal van oordeel dat verdachte met voornoemd handelen opzet heeft gehad om [benadeelde] van het leven te beroven.
Het debat spitst zich toe op het aspect van de voorbedachte raad. De verdachte ontkent namelijk tevoren te hebben bedacht [benadeelde] te willen doden. Hij verklaart op het bed in slaap te zijn gesukkeld, wakker te zijn geschrokken van [benadeelde]'s vraag "Wie ben jij?", de reeds voor zijn komst in de slaapkamer aanwezige zaklamp te hebben gepakt, waarna hij vanuit een gevoel van "rottig en kwaad" omdat [benadeelde] hem niet goed had behandeld, in een "zwarte waas" [benadeelde] heeft geslagen. Omtrent zijn beweegredenen om tevoren de gloeilampen te verwijderen, heeft de verdachte uiteenlopende verklaringen afgelegd. Het motief om de woning te betreden bestond in zijn wens om [benadeelde] de waarheid te vertellen, aldus de verdachte.
Van voorbedachte raad is sprake indien de verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De feitelijke gang van zaken duidt in al zijn aspecten op een door de verdachte tevoren geplande actie. Het door de verdachte opgegeven motief om [benadeelde] in het donker te gaan zitten opwachten, te weten om haar (slechts) de waarheid te vertellen, is ongeloofwaardig. De voorbereidingen die de verdachte heeft getroffen zijn niet bepaald geëigend om [benadeelde] ontvankelijk te maken voor de ontvangst van een verbale boodschap. Die voorbereidingen passen wel bij een fysieke aanslag gelijk deze heeft plaatsgevonden.
De stelling van de verdachte dat hij in een opwelling tot zijn daad zou zijn gekomen is niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft niet aangegeven, noch is gebleken, wat die opwelling teweeg zou moeten hebben gebracht. Feitelijk begint hij, nadat [benadeelde] de slaapkamer heeft betreden, er meteen en zonder aarzeling op los te slaan met de zaklamp die hij kennelijk met dit doel paraat heeft.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 mei 2010 te [plaats], in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [benadeelde] meermalen met een zware zaklamp (type Maglite) op het hoofd te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Het hof heeft gelet op het rapport van psychiater [deskundige 1] d.d. 1 november 2010. Dit rapport houdt onder meer als conclusie in - zakelijk weergegeven -:
"Er is bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis der geestvermogens, namelijk alcoholmisbruik. Daarnaast is sprake van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens te weten een gemengde persoonlijkheidsstoornis met narcistische, borderline en ontwijkende trekken. De ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling bestonden ook ten tijde van het ten laste gelegde. Onderzochte had waarschijnlijk wel inzicht in het ongeoorloofde van het hem ten laste gelegde. Voor zover hij inzicht had, kon hij zijn wil echter onvoldoende bepalen om zichzelf te corrigeren en af te zien van zijn gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Om deze redenen acht onderzoeker onderzochte verminderd toerekeningsvatbaar."
Daarnaast heeft het hof gelet op het rapport van psycholoog [deskundige 2] d.d.
17 juli 2010. Dit rapport houdt onder meer als conclusie in - zakelijk weergegeven -:
"Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van alcoholafhankelijkheid en waarschijnlijk in de vorm van PTSS. Hij is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische, borderline en antisociale kenmerken. Ten tijde van het ten laste gelegde was betrokkene lijdende aan de ziekelijke stoornis(sen) en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Geadviseerd wordt om betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren."
Het hof verenigt zich met de conclusies van psycholoog [deskundige 2] en psychiater [deskundige 1], in zoverre dat het hof vaststelt dat verdachte ten tijde van het plegen het bewezen verklaarde leed aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Daardoor kan het feit hem in verminderde mate worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op zijn ex-vriendin, [benadeelde]. Verdachte heeft haar 's nachts in haar eigen woning in het donker opgewacht en heeft haar meermalen met een zware Maglite op haar hoofd geslagen. Het is aan het kordate handelen van het slachtoffer te danken dat zij niet ernstiger verwond is geraakt. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [benadeelde], nota bene in haar woning waar zij zich veilig zou moeten kunnen wanen. De gevolgen voor het slachtoffer zijn treffend verwoord in haar schriftelijke slachtofferverklaring en haar mondeling voorgedragen verklaring ter zitting van het hof. Daaruit blijkt dat het slachtoffer ook nu nog steeds fysieke en mentale problemen ondervindt tengevolge van het voorval.
Het hof heeft bij de strafoplegging ook betrokken een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 6 juni 2011. Daaruit is gebleken dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Tevens is acht geslagen op hetgeen door verdachte en zijn raadslieden omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte naar voren is gebracht, een drietal rapporten van de reclassering d.d. 26 mei 2010, 20 juli 2010 en 11 november 2010, de eerder genoemde rapportages van de psychiater [deskundige 1] en de psycholoog [deskundige 2] en hetgeen overigens uit het dossier is gebleken. Hiervoor heeft het hof vastgesteld dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd en houdt daar bij de strafoplegging rekening mee. De reclassering schat de kans op recidive hoog in en is van mening dat er eveneens een hoog risico is op het onttrekken aan voorwaarden. Ook heeft verdachte weinig probleembesef.
Gelet op de ernst van het feit en uit het oogpunt van vergelding dient een vrijheidsstraf voor lange duur te volgen. Verdachte is weliswaar first offender, maar het risico op herhaling is aanwezig aangezien verdachte weinig zelfinzicht heeft en onvoldoende gemotiveerd is om aan zijn problemen te werken. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om een voorwaardelijke straf op te leggen. Bovendien zou oplegging van een voorwaardelijk strafdeel, hetgeen de wet immers slechts toestaat in geval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren, onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit. Wel is het hof van oordeel dat, kennelijk meer dan de advocaat-generaal voor ogen heeft gestaan, rekening moet worden gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid en het feit dat het voorval, naar het hof wil aannemen, als een incident kan worden beschouwd. Op grond van het voorgaande is een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f , 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde] terzake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 2.166,23 (tweeduizend honderdzesenzestig euro en drieëntwintig cent) bestaande uit EUR 242,23 (tweehonderdtweeënveertig euro en drieëntwintig cent) materiële schade en EUR 1.924,00 (duizend negenhonderdvierentwintig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 2.166,23 (tweeduizend honderdzesenzestig euro en drieëntwintig cent) bestaande uit EUR 242,23 (tweehonderdtweeënveertig euro en drieëntwintig cent) materiële schade en EUR 1.924,00 (duizend negenhonderdvierentwintig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse, griffier,
en op 23 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E. Pennink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.