ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ8693

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.001.690/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en proceskosten in huurgeschil na ontruiming van gehuurde pand

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen appellanten en geïntimeerde over schadevergoeding en proceskosten na de ontruiming van een gehuurd pand. De appellanten, bestaande uit een vennootschap en haar vennoten, hebben in eerste aanleg als gedaagden gefungeerd, terwijl de geïntimeerde als eiseres optrad. De zaak is op 21 juni 2011 behandeld, na een comparitie van partijen op 24 november 2010. De appellanten hebben betwist dat de geïntimeerde recht heeft op de gevorderde schadevergoeding, die onder andere herstelkosten van de buitengevel, reinigingskosten, huurderving en kosten van deskundigenrapporten omvat. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde niet tijdig melding heeft gemaakt van bepaalde kosten, wat in strijd is met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit heeft gevolgen voor de proceskostenveroordeling in het eindarrest. Het hof heeft de vordering van de geïntimeerde op onderdelen toegewezen, maar ook de bewijslast bij de geïntimeerde gelegd voor bepaalde schadeposten. De appellanten hebben op hun beurt bewijs aangeboden voor hun stellingen. Het hof heeft de zaak gereserveerd voor bewijslevering en verdere beoordeling van de vorderingen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en volledige informatieverstrekking in civiele procedures, evenals de rol van bewijslevering in geschillen over schadevergoeding.

Uitspraak

Arrest d.d. 21 juni 2011
Zaaknummer 107.001.690/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appelant 1],
gevestigd te [adres],
alsmede haar vennoten
2. [appellant 2] en
3. [appellant 3],
beiden wonende te [adres],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna (in enkelvoud) te noemen: [appellanten],
procesadvocaat: mr. P.R. van den Elst, kantoorhoudende te Leeuwarden, voor wie heeft gepleit mr. M.J. Blokzijl, advocaat, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[naam geïntimeerde],
gevestigd te [adres],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procesadvocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden, voor wie heeft gepleit mr. B.M.B. Gruppen, advocaat, kantoorhoudende te Groningen.
De inhoud van het door het hof op 21 september 2010 in deze zaak gewezen tussenarrest wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge gemeld tussenarrest heeft op 24 november 2010 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
Partijen hebben daarna ieder een akte na comparitie (met producties) genomen.
Vervolgens hebben partijen de zaak door hun advocaten doen bepleiten, onder overlegging van pleitnotities. Twee dagen voor aanvang van het pleidooi heeft [appellanten] ten behoeve van dat pleidooi afdrukken van een aantal foto’s naar het hof gezonden. [geïntimeerde] heeft tegen het in het geding brengen van die foto’s bezwaar gemaakt. [appellanten] heeft zich bij dat bezwaar neergelegd. Bedoelde foto’s zijn derhalve niet aan de processtukken toegevoegd.
Tot slot heeft het hof bepaald dat arrest zal worden gewezen, waartoe [appellanten] het pleitdossier en [geïntimeerde] een afschrift van het procesdossier heeft overgelegd. Partijen hebben beiden te kennen gegeven er zonodig mee in te stemmen dat het hof de zaak aan zich zal houden en einduitspraak zal doen.
De verdere beoordeling
1. Zoals ter comparitie is besproken en partijen vervolgens in hun daarop volgende akten nader hebben toegelicht, gaat het in dit geschil (nog) om de volgende schadeposten:
a. herstelkosten van de buitengevel;
b. kosten van reiniging van de binnenkant van het gehuurde en het buitenterrein;
c. afvoer van afval;
d. herstel van het hekwerk;
e. herstel van de roldeuren;
f. huurderving;
g. kosten deskundigenrapport Crawford;
h. buitengerechtelijke incassokosten;
i. de beslagkosten.
ad a.
2. [geïntimeerde] vordert voor herstel van de buitengevel een bedrag van € 16.750,-- minus 20% wegens nieuw voor oud, zodat resteert € 13.400,--. Zij heeft bij de akte na comparitie de daarop betrekking hebbende facturen van [naam betrokkene] (verder [betrokkene]) overgelegd.
2.1 [appellanten] heeft er ten pleidooie op gewezen dat zijzelf bij [betrokkene] de facturen heeft opgevraagd en haar is gebleken dat de werkzaamheden aan de gevel in totaal € 11.750,-- (excl. BTW) hebben bedragen, zoals door [betrokkene] is geoffreerd. [appellanten] is van mening dat [geïntimeerde] op dit punt niet naar waarheid heeft verklaard en zij doet dan ook een beroep op het bepaalde in art. 21 Rv.
2.2 Uit de overgelegde facturen van [betrokkene] leidt het hof af dat met het herstel van de beplating van het gehuurde (en niet van het gehele pand, zoals [appellanten] veronderstelde) een bedrag van € 11.750,-- excl. BTW gemoeid is geweest. [geïntimeerde] heeft zulks ter gelegenheid van het pleidooi ook toegegeven. Dit bedrag is inderdaad fors lager dan het oorspronkelijk door [geïntimeerde] gevorderde op dit onderdeel, terwijl de hoogte van de facturen bij [geïntimeerde] eerder bekend was. Terecht verwijt [appellanten] [geïntimeerde] dat zij op dit onderdeel in strijd heeft gehandeld met artikel 21 Rv door niet in een eerder stadium spontaan melding te maken van deze factuur. Het hof zal hieraan bij de proceskostenveroordeling gevolgen verbinden.
De hoogte van dit bedrag is door [appellanten] verder niet voldoende weersproken.
Het hof acht een aftrek van 20% wegens “nieuw voor oud” redelijk, zodat voor rekening van [appellanten] een bedrag van € 9.400,-- komt. Zoals ter comparitie al is besproken blijft de BTW voor rekening van [geïntimeerde], nu zij deze kan verrekenen.
2.3 De vordering van [geïntimeerde] op dit onderdeel is derhalve tot een bedrag van
€ 9.400,-- toewijsbaar.
ad b. en c.
3. [geïntimeerde] stelt dat zij, nadat [appellanten] het gehuurde had ontruimd, nog kosten heeft moeten maken voor het reinigen van het pand en het afvoeren van afval. [geïntimeerde] heeft daarvoor in totaal (€ 4.453,80 en € 480,-- =) € 4.933,80 gevorderd.
[appellanten] heeft de vordering op deze onderdelen gemotiveerd betwist. Zij heeft aangevoerd dat zij het pand en het buitenterrein deugdelijk schoongemaakt heeft achtergelaten. Ter onderbouwing daarvan verwijst zij naar het reeds bij akte d.d. 16 september 2008 in het geding gebrachte rapport van [betrokkene2] Makelaars Taxateurs & Experts en de daarbij gevoegde afdrukken van foto’s. Partijen zijn het er overigens over eens dat dit rapport is opgesteld nadat [appellanten] al schoonmaakwerk had laten uitvoeren.
3.1 De bewijslast op dit punt rust op [geïntimeerde]. Zij zal overeenkomstig haar aanbod tot bewijslevering worden toegelaten.
ad d.
4. Ten aanzien van de herstelkosten van het hekwerk overweegt het hof dat deze post niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Dat het hekwerk tot het gehuurde behoort, is in deze procedure niet komen vast te staan. [geïntimeerde] stelt in haar laatste akte dat als het hekwerk tot het haar eveneens in eigendom behorende buurpand behoort, [appellanten] dan aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad. Deze nieuwe grondslag is evenwel in een veel te laat stadium van de procedure opgevoerd om nog te kunnen worden beoordeeld. De eisen van een goede procesorde staan aan het toelaten van deze voorwaardelijke eiswijziging in de weg.
De oorspronkelijke grondslag is niet komen vast te staan, terwijl op dat punt een toereikend bewijsaanbod ontbreekt. Zulks nog daargelaten de discussie over de verwachte levensduur van het hek en aftrek nieuw voor oud.
ad e.
5. [geïntimeerde] vordert de herstelkosten van in totaal drie roldeuren tot een bedrag van € 2.508,-- excl. BTW. Zij verwijst daarbij naar het inspectie rapport d.d. 6 oktober 2005 van Crawford (in eerste aanleg overgelegd als productie 3 bij conclusie van eis).
[appellanten] erkent dat één roldeur zodanig beschadigd was, dat deze moest worden hersteld. Daarmee was volgens [appellanten] een bedrag van € 784,-- gemoeid, zoals blijkt uit een offerte van Crawford d.d. 20 februari 2006 (productie 6 bij conclusie van antwoord).
[appellanten] ontkent dat zij aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] gestelde schade aan nog twee roldeuren.
5.1 Gelet op de betwisting door [appellanten] rust op [geïntimeerde] de bewijslast van haar stelling dat drie roldeuren zodanig beschadigd waren dat deze hersteld moesten worden. Gelet op haar bewijsaanbod zal zij tot bewijs, zoals hierna te formuleren, worden toegelaten.
ad f.
6. [geïntimeerde] vordert ter zake van huurderving een bedrag van € 6.330,65, overeen-komend met vijf maanden huur. Zij heeft aangevoerd dat het gehuurde per 1 augustus 2005 opgeleverd moest worden, maar dat, als gevolg van het verzuim van [appellanten], het nog vijf maanden heeft geduurd alvorens het pand weer in verhuurbare staat was gebracht.
[appellanten] heeft ontkend dat [geïntimeerde] vijf maanden nodig heeft gehad om het pand weer te kunnen verhuren. De aard van de gestelde herstelwerkzaamheden kunnen zo’n lange tijd zeker niet rechtvaardigen, aldus [appellanten].
6.1 Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde], gelet op haar eigen stellingen aangaande de toestand van de binnenzijde van het gehuurde, niet aannemelijk gemaakt dat met de herstel- en schoonwerkzaamheden in het gehuurde meer dan één maand gemoeid zijn geweest. Dat betekent dat het gehuurde in redelijkheid na één maand verhuurbaar moet zijn geweest. De toestand van het buitenterrein was immers niet zodanig dat dit aan verhuur in de weg stond. Bovendien kon het herstelwerk aan de gevelbeplating zonder bezwaar vanaf de buitenkant plaatsvinden, zodat ook dat aspect bij de verhuurbare toestand van het gehuurde geen rol speelt.
Nu de huurvoorwaarden (art. 5.7) bepalen dat slechts over de tijd die met het herstel gemoeid is geweest, de huurder aan verhuurder een met de huurprijs overeenkomend bedrag verschuldigd is, is de vordering van [geïntimeerde] op dit onderdeel toewijsbaar tot een bedrag van € 1.266,13.
ad g.
7. De kosten van het door Crawford uitgebrachte inspectierapport zijn in beginsel toewijsbaar als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (art. 6:96 lid 2 sub b BW), doch slechts indien de uitkomsten van dat rapport deugdelijk zullen blijken te zijn.
Nu [geïntimeerde] nog bewijs zal dienen te leveren op onderdelen van haar totale vordering, kan thans nog niet geoordeeld worden in hoeverre het rapport van Crawford als voldoende deugdelijk kan worden aangemerkt. De beslissing of en tot welk bedrag [geïntimeerde] ter zake van de kosten van het rapport een vordering op [appellanten] heeft, is derhalve afhankelijk van bewijslevering.
Het hof zal zijn beslissing dienaangaande dan ook reserveren tot na de bewijslevering.
ad h.
8. Voor de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten geldt dat deze afhankelijk zijn van het toewijsbaar geachte bedrag in relatie tot de hoogte van het gevorderde bedrag. Deze verhouding staat thans nog niet vast. Indien mocht blijken dat tussen een en ander sprake is van een wanverhouding (derhalve van een bewust opgeklopte vordering) dan kan dat reden zijn om de hele post af te wijzen. Het hof wacht eerst de bewijslevering af.
ad i.
9. De vordering ter zake de beslagkosten vormt onderdeel van de proceskosten-veroordeling. Omtrent die proceskosten wordt aan het einde van het geding een beslissing worden genomen. Eerst dan zal ook beslist kunnen worden over de beslagkosten.
10. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
laat [geïntimeerde] toe feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat:
a. zij ter zake van het niet nakomen door [appellanten] van haar verplichtingen
dienaangaande kosten voor reiniging van het gehuurde heeft moeten maken tot
een bedrag van € 4.453,80 en kosten voor afvoer van afval en verdere reiniging
van het buitenterrein tot een bedrag van € 480,--;
b. door toedoen van [appellanten] drie roldeuren van het gehuurde zodanig zijn
beschadigd dat deze hersteld moesten worden en dat daarmee een bedrag van
€ 2.508,-- gemoeid is geweest;
bepaalt - voor zover [geïntimeerde] het bewijs zou willen leveren door middel van getuigen - dat het verhoor zal plaatsvinden in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden, op een nog nader te bepalen dag en uur voor mr. H. de Hek, hiertoe tot raadsheer-commissaris benoemd;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 19 juli 2011 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf, van hun raadslieden en van de getuige(n), voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, M.C.D. Boon-Niks en
I.C.J.I.M. van Dorp, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terecht-zitting van dit hof van dinsdag 21 juni 2011 in bijzijn van de griffier.