ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ8163

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.074.726-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarigen in het kader van geestelijke ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 7 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De vader, die in hoger beroep ging tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Groningen, verzocht om een omgangsregeling. De rechtbank had eerder besloten dat er geen basis was voor een omgangsregeling, gezien de persoonlijke problemen van de vader, waaronder een verleden van alcoholverslaving en huiselijk geweld. De moeder van de kinderen, die de zorg voor hen heeft, voerde verweer tegen het verzoek van de vader en stelde dat omgang schadelijk zou zijn voor de kinderen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de geestelijke ontwikkeling van de kinderen ernstig nadeel zou ondervinden van omgang met de vader. De kinderen, met name [kind 1], hebben angst voor hun vader, wat voortkomt uit de spanningen en problemen die zich in het gezin hebben voorgedaan. De moeder heeft ook aangegeven dat het verzoek van de vader veel stress en spanning met zich meebrengt, wat een negatieve invloed heeft op het gezin. Het hof concludeerde dat omgang met de vader op dit moment de draagkracht van het gezin overstijgt en dat er geen basis is voor een omgangsregeling, zelfs niet in begeleide vorm.

De beslissing van het hof was om de vader het recht op omgang met de kinderen voor onbepaalde tijd te ontzeggen. Het hof moedigde beide ouders aan om te werken aan hun onderlinge communicatie en om hulp te zoeken voor de moeder om haar trauma's te verwerken, zodat er in de toekomst mogelijk een basis voor contact kan ontstaan. De kosten van het geding in hoger beroep werden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 7 juni 2011
Zaaknummer 200.074.726
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[vader],
wonende te Putten,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H.H. Gerdes, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[moeder],
wonende te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.R.H. Baas, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste aanleg
Bij tussenbeschikking van 26 januari 2010 heeft de rechtbank Groningen de beslissing met betrekking tot het verzoek van de vader aangehouden en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag of contact tussen de vader en de minderjarigen [kind 1], geboren [in 1997], en [kind 2], geboren [in 2000], verantwoord en mogelijk is, derhalve of daar een basis voor is en aan de rechtbank rapport en advies uit te brengen. Bij eindbeschikking van 6 juli 2010 heeft de rechtbank Groningen het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de minderjarigen, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 5 oktober 2010, heeft de vader verzocht de beschikkingen van 26 januari 2010 en 6 juli 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat er een zogenaamde BOR omgangsregeling tussen de vader en de kinderen wordt opgezet met schorsing van de procedure voor de duur daarvan en voorts te bepalen dat er een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen wordt vastgesteld op een wijze zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 15 december 2010, heeft de moeder het verzoek bestreden en verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep tegen de bestreden beschikkingen, althans het door de vader ingestelde hoger beroep te verwerpen, dan wel het door de vader verzochte af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikkingen, inhoudende dat de door de vader verzochte omgangsregeling is afgewezen, en de vader te veroordelen in de kosten van dit geding.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
13 oktober 2010 met bijlagen van de raad en een brief van 1 november 2010 met bijlagen van mr. Gerdes.
Op 13 mei 2011 is de minderjarige [kind 1] gehoord door een raadsheer-commissaris.
Ter zitting van 13 mei 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vader, bijgestaan door zijn advocaat, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en namens de raad de heer R.C.M. Wouters.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de in 2005 beëindigde affectieve relatie tussen partijen zijn [kind 1] en [kind 2] geboren. De vader heeft hen erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarigen. [kind 1] en [kind 2] hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.
2. In zijn inleidend verzoek heeft de vader verzocht een omgangsregeling tussen hem en de minderjarigen vast te stellen. De moeder heeft tegen dat verzoek verweer gevoerd.
3. Bij de bestreden beschikkingen heeft de rechtbank op het verzoek van de vader beslist zoals hiervoor is weergegeven onder 'Het geding in eerste aanleg'. De vader heeft tegen die beslissingen hoger beroep ingesteld.
De overwegingen
4. Ingevolge artikel 1:377a BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders. Het recht op omgang kan slechts worden ontzegd op de in het derde lid van dat artikel omschreven gronden.
5. Bij de beoordeling van een verzoek van de ouder bij wie het kind niet zijn gewone verblijfplaats heeft tot vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, hierna ook wel zorgregeling genoemd, moet het belang van het kind dan ook tot uitgangspunt worden genomen. In het algemeen is het in het belang van een kind te achten dat het omgang heeft met de niet-verzorgende ouder.
6. De vader is van mening dat de rechtbank bij de beoordeling van zijn verzoek voorbij is gegaan aan het feit dat hij het hulpverleningstraject in het ontwenningscentrum goed heeft doorlopen en dat hij geruime tijd clean en in positieve zin veranderd is. Hij woont zelfstandig in [adres] en wordt wekelijks begeleid door de Polikliniek van ontwenningscentrum De Wending. De vader wijst erop dat ook de raad van mening is dat er bij alle partijen ruimte is voor contact tussen de vader en de minderjarigen. Dit contact dient echter geleidelijk te worden opgebouwd. Door middel van een Begeleide Omgangsregeling kan hij de omgang geleidelijk opbouwen en laten zien dat er positieve ontwikkelingen in zijn leven hebben plaatsgevonden, die maken dat er voldoende draagkracht is aan de zijde van de vader om het herstel van het contact en het slagen daarvan te bewerkstelligen. Volgens de vader blijkt uit niets dat omgang in een dergelijke setting schadelijk voor de kinderen zou zijn. Het zal eerder duidelijkheid scheppen en angsten wegnemen dan schade veroorzaken.
7. De moeder wijst erop dat de brief van De Wending van 1 december 2009 een algemene brief lijkt te zijn, waaraan naar haar mening geen waarde gehecht kan worden. Nu de vader per 13 juli 2009 uit de kliniek is ontslagen, kan de kliniek onmogelijk aangeven dat hij op 1 december 2009 geen terugvallen heeft gehad. Het is de moeder niet bekend of de vader werkelijk al geruime tijd clean is. Daarvoor bestaat geen bewijs, zo stelt zij. Het is de moeder onbekend waar en onder welke omstandigheden de vader woont. Ook de wijze waarop de vader wordt behandeld blijkt niet uit de overgelegde stukken. Daardoor is niet toetsbaar of hij daadwerkelijk ten positieve is veranderd en of hij van zijn verslaving(en) af is. De moeder betwist dat er sprake is van een goede basis voor een omgangsregeling, nu [kind 1] en [kind 2] beiden bij de raad te kennen hebben gegeven de vader niet te willen zien. Bovendien heeft de raad aangegeven dat de vader erg kwetsbaar is gezien zijn persoonlijke problemen, zijn verleden en zijn verslaving. Contactherstel zal het nodige van de vader en zijn draagkracht vragen, zodat het de vraag is of de vader dat aankan.
Daarnaast stelt de moeder dat de raad heeft gerapporteerd dat de aanwezige belemmeringen en mogelijkheden voor omgang nader in kaart moeten worden gebracht en dat onderzocht dient te worden óf en onder welke voorwaarden naar een omgangsregeling toegewerkt kan worden. Daarbij zou daadwerkelijk contact tussen de vader en de kinderen niet eens aan de orde komen. De moeder is dan ook van mening dat het maar de vraag is of de raad omgang tussen de vader en de kinderen wenselijk en verantwoord zou achten, al dan niet in een BOR-setting. Voorts is de moeder van mening dat de kinderen meer schade zal worden aangedaan wanneer een omgangsregeling wordt vastgesteld.
8. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt naar het oordeel van het hof dat het belang van de minderjarigen zich verzet tegen omgang tussen hen en de vader. Het hof overweegt hiertoe het volgende. Met name [kind 1] voelt veel angst voor zijn vader. Deze angst is gebaseerd op de spanningen in het gezin toen de vader daar nog deel van uitmaakte, veroorzaakt door de alcoholverslaving van de vader en de ernstige relatieproblemen tussen de ouders. De moeder en [kind 1] hebben beiden aangegeven dat de vader hen heeft geslagen. Door de vader wordt ontkend dat er destijds sprake is geweest van huiselijk geweld. [kind 1] heeft aangegeven dat hij bang is dat zijn vader hem iets aan zal doen en wil zijn vader beslist niet zien. Hij wil zijn vader wel een kaart of een brief sturen, maar hij is erg duidelijk over wat hij van dit contact verwacht. [kind 1] wil antwoorden van zijn vader op de vragen die bij hem leven. Hij kan bepaalde gebeurtenissen niet plaatsen en worstelt daarmee. De leeftijd van [kind 2] maakt dat hij zich waarschijnlijk minder van het verleden kan herinneren. In die zin lijkt [kind 2] minder belast dan [kind 1]. [kind 2] heeft echter ook aangegeven geen contact met de vader te willen. De raad veronderstelt dat het bij [kind 2], mede gelet op zijn PDD-NOS, moeilijker is in te schatten waar dit gevoel precies op gebaseerd is. Het is goed denkbaar dat de beleving van [kind 1], alsmede de beleving van de moeder, van invloed zijn geweest op [kind 2]s beeldvorming van zijn vader.
9. De moeder heeft aangegeven veel spanning en stress te ervaren door het verzoek van de vader. Hernieuwd contact met de vader betekent voor de moeder een confrontatie met traumatische gebeurtenissen uit het verleden, welke gebeurtenissen zij nog niet heeft verwerkt. De spanningen en emoties, die dit bij de moeder oproept, stralen af op [kind 1] en [kind 2]. Met de rechtbank acht het hof de kans groot dat door toename van de onrust en de daarmee gepaard gaande stress, de inspanningen die het gezin in de afgelopen jaren heeft verricht om te komen tot een stabiel en veilig opvoedingsklimaat, teniet worden gedaan. Omgang met de vader overstijgt op dit moment de draagkracht van het gezin. Mede om die reden is er thans geen mogelijkheid voor omgang tussen de man en de minderjarigen, ook niet in begeleide vorm. Het hof overweegt in dat kader nog dat ook een regeling waarbij er alleen omgang zou zijn tussen de man en [kind 2], een negatieve invloed zal hebben op het gezinssysteem. Bij zijn oordeel dat er op dit moment geen basis is voor omgang tussen de vader en de minderjarigen weegt het hof mee dat de vader door zijn persoonlijke problemen erg kwetsbaar is, terwijl het slagen van het contact veel van zijn draagkracht zal vergen.
10. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat omgang tussen de vader en de minderjarigen ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke ontwikkeling van de kinderen. Gelet op de grote onrust die het verzoek van de vader in het gezin teweegbrengt, acht het hof een aanhouding van de behandeling, zoals door de vader ter terechtzitting is verzocht, in strijd met de zwaarwegende belangen van [kind 1] en [kind 2]. Het hof ziet dan ook aanleiding om de vader het recht op omgang met de minderjarigen voor onbepaalde tijd te ontzeggen.
11. Het hof geeft beide ouders in overweging te werken aan (verbetering van) hun onderlinge communicatie, zodat er mogelijk een basis kan ontstaan voor contact of (begeleide) omgang in de toekomst. Voor de moeder is het van belang dat zij met behulp van deskundige hulpverlening haar trauma's uit het verleden leert verwerken, zodat zij in het belang van [kind 1] en [kind 2] een eventueel contactherstel in de toekomst zal kunnen stimuleren en de minderjarigen hierin zal kunnen ondersteunen.
Slotsom
12. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
13. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt in zaken als de onderhavige dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, voorzitter, B.J.J. Melssen en H. van Lokven- van der Meer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 7 juni 2011 in bijzijn van de griffier.