ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ8030

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001395-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van levensgezel met onvoorwaardelijke gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 14 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van zijn toenmalige levensgezel, waarbij hij op verschillende momenten geweld heeft gebruikt. De feiten zijn gepleegd in de periode van 1 januari 2009 tot en met 14 november 2009. De verdachte heeft de beschuldigingen ontkend en beweert dat het letsel dat bij de benadeelde is geconstateerd, door haarzelf is veroorzaakt. Het hof heeft echter de verklaringen van de benadeelde als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door diverse bewijsmiddelen, waaronder letselrapportages en getuigenverklaringen.

Het hof heeft geoordeeld dat de ernst van de bewezen feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Dit voorwaardelijke deel is bedoeld om te voorkomen dat de verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 2.000,- aan de benadeelde partij, ter compensatie van immateriële schade.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte schuldig heeft bevonden aan de hem ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij heeft zich in het proces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat onduidelijk was of deze schade al in een civiele procedure was behandeld.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001395-10
Uitspraak d.d.: 14 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 2 juni 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1953],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 mei 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 aan hem ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede strekkende tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, tot een bedrag van
€ 2.000,-, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair veertig dagen vervangende hechtenis, alsmede niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van de vordering. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. H.H. Gerdes, is aangevoerd.
Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht
Het hof zal het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 november 2009 te [plaats] opzettelijk mishandelend zijn levensgezel genaamd [benadeelde], bij de keel heeft vastgepakt en/of heeft weggeduwd en/of gegooid en/of geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op meerdere tijdstippen, althans op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 13 november 2009 te [plaats] (telkens) opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [benadeelde], (telkens) heeft geslagen en/of gestompt en/of met een schoen, althans een voorwerp heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De verdachte heeft stellig ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het aan hem ten laste gelegde. De verdachte heeft aangevoerd dat wanneer letsel bij [benadeelde] is geconstateerd, dit letsel betreft dat zij zichzelf heeft toegebracht.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat het overtuigende bewijs, dat het letsel dat bij [benadeelde] is geconstateerd door de verdachte is toegebracht, ontbreekt.
Het hof acht de lezing van de feiten van de verdachte niet geloofwaardig en grondt dit op het volgende.
Het hof heeft geen enkele aanwijzing bekomen op grond waarvan de verklaringen die door [benadeelde] bij de politie zijn afgelegd als niet accuraat, niet betrouwbaar, dan wel ongeloofwaardig kunnen worden bestempeld. Die verklaringen worden daarnaast ondersteund door meerdere andere bewijsmiddelen, te weten de zich in het strafdossier bevindende foto's van het letsel van [benadeelde], de letselrapportage, opgesteld door
[deskundige], forensisch geneeskundige, van de GGd Drenthe en de processen-verbaal van verhoor van [getuige 1] (de overbuurman van de verdachte), [getuige 2] (de overbuurvrouw van de verdachte), [getuige 3] (de buurman van de verdachte), [getuige 4] en [getuige 5].
Op grond van het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde, zoals hieronder nader aangegeven in de bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 aan hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 14 november 2009 te [plaats] opzettelijk mishandelend zijn levensgezel genaamd [benadeelde], bij de keel heeft vastgepakt, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
2.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 13 november 2009 te [plaats] opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [benadeelde], heeft geslagen en/of gestompt en/of met een schoen heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde delicten en de omstandigheden waaronder die delicten zijn begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige vriendin. De verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn vriendin en heeft haar pijn en letsel toegebracht.
Het hof hanteert met betrekking tot delicten als het onder 2 bewezen verklaarde een oriëntatiepunt voor straftoemeting dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf impliceert.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 april 2011 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit.
Anderzijds rekent het hof het de verdachte aan dat hij een ontkennende houding is blijven aannemen - kennelijk tegen beter weten in - en dat hij daarmee geen verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor de door hem gepleegde delicten.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die naar voren komen in de over de verdachte opgemaakte rapporten van Reclassering Nederland van 24 november 2009 en 21 december 2009, en zoals die ter terechtzitting zijn gebleken.
De ernst van de bewezen verklaarde delicten maken dat hier naar het oordeel van het hof niet kan worden volstaan met de door de raadsman bepleite oplegging van een combinatie van een taakstraf en een geldboete, nu die combinatie van straffen onvoldoende recht zou doen aan deze strafzaak.
Vanwege de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de langere duur van het onder
2 bewezen verklaarde feit, en vanuit een oogpunt van normhandhaving, vergelding en speciale preventie, is het hof van oordeel dat aan de verdachte een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van gelijke duur als in eerste aanleg dient te worden opgelegd.
Het voorwaardelijke strafdeel dient als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat de verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.469,-. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het hierna te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu onduidelijk is gebleven in hoeverre het overige deel van de gevorderde schade (de materiële schade) niet reeds onderwerp is van een vordering in een civiele procedure van de benadeelde partij tegen de verdachte. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 aan hem ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. A. Dijkstra en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 14 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.