Gereechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001394-09
Uitspraak d.d.: 14 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 11 mei 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1972],
wonende te [woonplaats], [adres].
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 mei 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. T. van der Goot, is aangevoerd.
Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht
Het hof zal het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks de periode 3 augustus 2005 tot en met 8 oktober 2008 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in een woning, gelegen aan of bij de [adres] aldaar), (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennepplanten, althans (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van (telkens) (in totaal) meer dan 30 gram (van een materiaal bevattende) hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde heeft begaan in de gehele ten laste gelegde periode.
Dit standpunt, dat tot inzet van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep is gemaakt, is door de advocaat-generaal onderbouwd door te verwijzen naar het stroomverbruik van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het strafdossier.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de verdachte geen redelijke verklaring heeft gegeven voor zijn hoge energieverbruik in de ten laste gelegde periode.
De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat hij de hennepkwekerij slechts gedurende één jaar in gebruik heeft gehad.
Het hof is van oordeel dat door de verdachte wel degelijk een verklaring is gegeven voor zijn hoge energieverbruik in de ten laste gelegde periode. De verdachte heeft immers aangevoerd dat zijn hoge energieverbruik is veroorzaakt door zijn veelvuldige gebruik van veel stroom nemende audio- en studio-apparatuur. Deze stelling, waarvan de juistheid bij gebreke van een sluitend nader onderzoek daarnaar niet zonder meer kan worden uitgesloten, kan het hoge energieverbruik in ieder geval voor een niet onaanzienlijk deel verklaren. Het hoge energieverbruik van de verdachte vormt aldus niet meer dan een aanwijzing voor hennepteelt gedurende een langere periode dan de verdachte heeft erkend.
Daarnaast stelt het hof vast dat overig overtuigend bewijs voor hennepteelt gedurende een langere periode dan de verdachte heeft erkend ontbreekt, nu ook de overige in het strafdossier opgenomen feiten en omstandigheden - de aangetroffen spaanplaat, het aangetroffen koolstoffilter, het aangetroffen knipsel, de aangetroffen knipschaartjes en de slijtage van de vloer - daarvoor geen dan wel onvoldoende aanwijzingen kunnen vormen.
Gelet hierop ontbreekt het overtuigende bewijs voor hennepteelt gedurende de gehele ten laste gelegde periode en zal het hof de verdachte partieel vrijspreken, voor zover het betreft de periode van 3 augustus 2005 tot 1 oktober 2007.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het aan hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 8 oktober 2008 te [plaats], in de gemeente [gemeente], meermalen opzettelijk heeft geteeld en bewerkt en verwerkt in een woning, gelegen in de [adres], een grote hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict en de omstandigheden waaronder dit delict is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennep. Hij heeft - puur voor het geldelijk gewin - een stof geproduceerd en in het maatschappelijk verkeer gebracht die schadelijk kan zijn voor de gebruikers van die stof. Het gebruik van de op lijst II van de Opiumwet voorkomende middelen - de hennepproducten - brengt risico's mee voor de gezondheid van gebruikers en veroorzaakt mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving. De verdachte heeft daaraan door zijn handelen bijgedragen.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 april 2011, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, zij het ter zake van andersoortige strafbare feiten.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof stelt voorts vast dat de zaak in hoger beroep in het algemeen behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld, hetgeen in dit geval inhoudt dat de zaak op 20 mei 2011 behoorde te zijn afgerond.
Nu dit niet het geval is, is er gerekend vanaf die datum dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), van 25 dagen.
Het hof ziet hierin geen aanleiding om in de strafmaat rekening te houden met deze geringe overschrijding. Naar het oordeel van het hof is de geconstateerde verdragsschending voldoende gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, lid 1, EVRM.
Op grond van het vorenstaande acht het hof de werkstraf die door de eerste rechter aan de verdachte is opgelegd, passend en geboden en zal het die opleggen. De duur van de werkstraf is in overeenstemming met de oriëntatiepunten voor straftoemeting die het hof hanteert in zaken van hennep-kwekerijen van vergelijkbare omvang als de hennepkwekerij van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. A. Dijkstra, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. J. Dolfing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 14 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.