ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ7884

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002885-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van Salduz-verweer in zaak tegen minderjarige verdachte wegens bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 10 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen. De verdachte, een minderjarige van 17 jaar, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdediging voerde een Salduz-verweer, maar het hof verwierp dit. De verdachte had op 3 juli 2010 de woorden 'Ik ga nu naar huis, haal een pistool en als ik terug kom schiet ik je dood' tegen het slachtoffer gezegd. Het hof oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn minderjarigheid, meermalen ondubbelzinnig afstand had gedaan van zijn recht op consultatiebijstand en verhoorbijstand. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van schending van de Salduz-jurisprudentie, omdat de verdachte voldoende was gewezen op zijn rechten en bewust had gekozen om geen gebruik te maken van deze rechten. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 20 uren met een proeftijd van 2 jaar. Het hof hield rekening met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat er geen risico's voor zijn verdere ontwikkeling waren. De beslissing van het hof was in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002885-10
Uitspraak d.d.: 10 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van 26 november 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1993],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 mei 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een werkstraf voor de duur van 24 uren, subsidiair 12 dagen jeugddetentie. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. U. van Ophoven, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 juli 2010 te [plaats], in de gemeente [gemeente],
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga nu naar huis, haal een pistool en als ik terug kom schiet ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De advocaat-generaal heeft bij appelmemorie en ter zitting van het hof aangevoerd dat de kinderrechter de verklaring van verdachte ten onrechte niet voor het bewijs heeft gehanteerd nu verdachte - die ruim 17 jaar oud was ten tijde van zijn aanhouding door de politie - meermalen uitdrukkelijk door de politie is gewezen op de mogelijkheid van bijstand door een raadsman, maar dat verdachte daarvan meermalen heeft afgezien.
De raadsman heeft betoogd dat de kinderrechter de verklaring van verdachte vanwege schending van de Salduz- jurisprudentie terecht heeft uitgesloten van het bewijs. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de Hoge Raad in zijn arrest van 30 juni 2009 heeft overwogen dat het recht op de consultatie van een advocaat voorafgaand aan het verhoor, en bij minderjarigen tevens het recht op een vertrouwenspersoon bij het verhoor, een fundamenteel recht is. Gelet erop dat sprake was van een minderjarige, het op grond van de aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor een categorie A zaak betrof, er geen noodzaak bestond om verdachte afstand te laten doen en verdachte bekend is met de stoornis ODD, had de politie een piketadvocaat moeten inschakelen. De raadsman is van mening dat een minderjarige beschermd moet worden omdat hij zijn rechtspositie minder goed kan overzien. Op grond van het voorgaande kan de verklaring van verdachte niet voor het bewijs gebezigd worden. De verklaringen van de getuigen zijn evenmin bruikbaar voor het bewijs. Derhalve is er voor het ten laste gelegde onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden, zodat verdachte ook in hoger beroep dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
In zijn arrest van 30 juni 2009 heeft de Hoge Raad overwogen dat een aangehouden verdachte vóór de aanvang van het eerste politieverhoor dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens in het geval dat hij uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen als door het EHRM bedoeld, zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken. Het voorgaande geldt zowel voor aangehouden strafrechtelijk volwassenen als voor aangehouden strafrechtelijk jeugdigen. Aangehouden jeugdigen hebben tevens recht op bijstand door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het verhoor.
Het hof stelt op grond van het proces-verbaal van politie vast dat verdachte op 3 juli 2010 's nachts om 01.35 uur wordt aangehouden op grond van verdenking van bedreiging. Direct na deze aanhouding wordt aan hem de cautie gegeven en wordt aan hem meegedeeld dat hij het recht heeft om voorafgaand aan het politieverhoor een advocaat te raadplegen en dat een advocaat of een vertrouwenspersoon bij dit verhoor aanwezig mag zijn. Daarnaast wordt aan verdachte meegedeeld dat hij afstand kan doen van voornoemde verhoorbijstand. Daarop verklaart verdachte dat hij geen toegewezen raadsman wil consulteren en dat hij tevens geen verhoorbijstand wenst. Hij heeft daar - naar eigen zeggen - geen belang bij en wil zo snel mogelijk - aldus zijn verklaring bij de politie - naar huis. Vervolgens wordt hij naar het politiebureau gebracht alwaar verdachte om 02.04 uur wordt voorgeleid voor de hulpofficier van justitie.
De hulpofficier van justitie wijst verdachte eveneens op zijn rechten op het gebied van rechtsbijstand. Vervolgens wordt hierover nader gesproken met verdachte. Hij geeft tijdens dit verhoor aan dat hij het nog niet nodig vindt om voorafgaand aan zijn (inhoudelijk) verhoor een advocaat te consulteren of gebruik te willen maken van een vertrouwenspersoon bij het verhoor. Desgevraagd geeft verdachte aan afstand te willen doen van dit recht en dat hij ook geen verhoorbijstand wenst. Verdachte verklaart dat hij gewoon wil vertellen wat er gebeurd is, dat hij zijn ouders hiervan persoonlijk op de hoogte wil stellen en dat zijn ouders telefonisch niet bereikbaar zijn omdat zij op hun boot verblijven.
Op 3 juli 2010 om 11.00 uur 's ochtends wordt verdachte voor een derde maal verhoord. Voorafgaand aan dit verhoor wordt hij wederom gewezen op zijn consultatierecht. Verdachte verklaart dat hij hiervan geen gebruik wil maken en dat hij wil verklaren over wat er gebeurd is. Daarop legt verdachte een verklaring af.
Het hof is van oordeel dat verdachte ondubbelzinnig en uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van zijn recht om een advocaat te consulteren voorafgaand aan zijn eerste politieverhoor. Het hof overweegt hierbij dat de leeftijd van de (minderjarige) verdachte, de ernst van de verdenking, de mentale capaciteiten (een eventuele geestelijk stoornis/gebrekkige ontwikkeling) en de concrete gang van zaken bij de aanhouding en het verhoor van invloed kunnen zijn op het oordeel in hoeverre een verdachte in staat moet worden geacht te kunnen overzien waarvan hij afstand doet.
Van belang is dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding ongeveer 17,5 jaar oud was. Aldus was verdachte weliswaar minderjarig, hij was echter wel bijna volwassen. In 2002 is bij verdachte de stoornis ODD vastgesteld. Niet is gebleken echter dat deze stoornis ook thans nog (erg) van invloed is op het gedrag en handelen van verdachte. Uit de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming die omtrent verdachte zijn uitgebracht is juist af te leiden dat verdachte meer volwassen en evenwichtig is geworden.
Essentieel is naar het oordeel van het hof dat verdachte tot driemaal toe gewezen is op zijn rechten. Tussen de aanhouding en het laatste (inhoudelijke) verhoor zat een tijdspanne van meer dan 9 uren. Gedurende deze periode heeft verdachte kunnen nadenken over de gevolgen van het doen van afstand van zijn recht op consultatiebijstand en verhoorbijstand. Verdachte heeft echter steeds afstand gedaan van voornoemde rechten. Uit de bewoordingen die verdachte tijdens de verschillende verhoren heeft gehanteerd blijkt naar het oordeel van het hof van een bewuste en weloverwogen belangenafweging tussen het wel of niet raadplegen van een advocaat. Tijdens het voorgeleidingsverhoor met de hulpofficier van justitie is daarbij nader gesproken over de redenen van verdachte om afstand te doen. Daarbij heeft verdachte aangegeven nog geen beroep te willen doen op consultatiebijstand. Hier maakt de verdachte een soort voorbehoud. Voorafgaand aan het inhoudelijke verhoor komt hij hierop niet terug. Verdachte geeft wederom aan geen prijs te stellen op het raadplegen van een advocaat of op contact met zijn ouders.
Aldus concludeert het hof dat verdachte meermalen ondubbelzinnig en uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van zijn rechten. Het hof overweegt ten overvloede dat vast is komen te staan dat door de politie niet in strijd met de aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor is gehandeld nu de verdenking een zogenoemde categorie B zaak betrof, terwijl verdachte ruim 17 jaar oud was. Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat er geen sprake is van een schending van de Salduz-jurisprudentie. Het hof zal de verklaring van verdachte dan ook niet uitsluiten van het bewijs.
Op grond van de aangifte en de verklaring van verdachte kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 juli 2010 te [plaats], in de gemeente [gemeente], [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga nu naar huis, haal een pistool en als ik terug kom schiet ik je dood".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer]. De door verdachte gehanteerde woorden hebben blijkens de aangifte van [slachtoffer] en zijn schriftelijke slachtofferverklaring indruk op hem gemaakt. Het voorval heeft voor gevoelens van angst gezorgd. Daarbij kan een dergelijke bedreiging in het openbaar een gevoel van onveiligheid bij omstanders veroorzaken.
Blijkens een uittreksel justitiële documentatie d.d. 20 april 2011 is verdachte niet eerder veroordeeld wegens een strafbaar feit.
Het hof heeft gelet op een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 30 augustus 2010. In dit rapport overweegt de Raad dat er geen risico's voor de verdere ontwikkeling van verdachte bestaan en wordt de oplegging van een werkstraf geadviseerd.
Gelet op het voorgaande acht het hof oplegging van een werkstraf passend. Het hof neemt bij de strafoplegging in het bijzonder in aanmerking dat verdachte first offender is, er wat betreft de ontwikkeling van de persoon van verdachte geen zorgen bestaan en verdachte aan aangever zijn excuses heeft aangeboden. Het hof ziet in deze positieve persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om de straf geheel voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van 2 jaar.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door jeugddetentie.
Bepaalt de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. J. Dolfing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse, griffier,
en op 10 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.J. Deuring is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.