ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ7606

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002937-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling na openlijke geweldpleging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor mishandeling, waarbij de verdachte in eerste aanleg was vrijgesproken van openlijke geweldpleging. De tenlastelegging betrof openlijke geweldpleging primair en mishandeling subsidiair, gepleegd op 26 november 2009 in een horecagelegenheid. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de officier van justitie volgens richtlijnen een transactie had moeten aanbieden. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat er bijzondere omstandigheden waren die afwijking van de richtlijnen rechtvaardigden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij openlijk geweld had gepleegd, maar dat hij wel schuldig was aan mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren. Het hof hield rekening met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld. De beslissing van het hof om de verdachte te veroordelen tot een werkstraf werd gemotiveerd door de ernst van de handeling, maar ook door de openheid van zaken die de verdachte had gegeven na zijn aanhouding. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte vrijsprak van het primair tenlastegelegde en hem veroordeelde voor het subsidiair tenlastegelegde.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002937-10
Uitspraak d.d.: 9 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 24 november 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1987],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 mei 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van verdachte van het primair tenlastegelegde en veroordeling van verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde tot een werkstraf van 20 uren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. V.L. van Wieringen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter zitting heeft de raadsman bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van verdachte. Bij de tenlastegelegde feiten zou het openbaar ministerie op grond van zijn richtlijnen doorgaans een transactie aanbieden. Een transactie die is voldaan zou een verklaring omtrent het gedrag van verdachte niet in de weg staan. Omdat verdachte is gedagvaard, heeft een eventuele veroordeling mogelijk gevolgen voor een dergelijke verklaring, aldus de raadsman. Nu het een zaak betreft waarin het openbaar ministerie door zijn richtlijnen gebonden was een transactie aan te bieden aan verdachte, heeft het openbaar ministerie door te dagvaarden niet conform de richtlijnen gehandeld zodat het niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging omdat de officier van justitie bij zijn beslissing redelijkerwijs kon uitgaan van openlijke geweldpleging. Dat het openbaar ministerie later ter zitting requireert tot bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde mishandeling, doet daaraan niet af. De officier van justitie heeft gezien de ernst en aard van de geweldpleging besloten dat deze zaak zich niet leende voor het aanbieden van een transactie, maar dat verdachte diende te worden gedagvaard.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat het gaat om de toepassing van de Bos/Polaris Richtlijnen voor Strafvordering 5.17.02 (openlijke geweldpleging). Deze Richtlijnen vinden toepassing in samenhang met de Aanwijzing kader voor strafvordering, Stcrt. 2008, 19.
Op grond van deze richtlijn komt aan de verdenking van het primair tenlastegelegde feit een aantal van 15 basispunten toe, terwijl sprake was van licht letsel (3 punten) zodat aan het primair tenlastegelegde 18 punten toekwam.
Het hof stelt vast dat gelet op de Richtlijnen voor Strafvordering de onderhavige zaak zich in beginsel leende voor afdoening bij door het openbaar ministerie aan te bieden transactie.
De Aanwijzing kader voor strafvordering, Stcrt. 2008, 19, houdt het volgende in:
"Voor iedere strafvorderingsrichtlijn gelden in principe de uitgangspunten en rekenmethoden, zoals die in dit kader beschreven staan. (...)
De beoordeling van een strafzaak geschiedt in twee fasen. Tijdens de eerste fase bepaalt de beoordelaar aan de hand van de richtlijnen welke sanctie passend zou zijn in soortgelijke strafzaken, gezien de gepleegde feiten en de geobjectiveerde beoordelingscriteria. De tweede fase van de beoordeling vergt het inzicht en de ervaring van de beoordelaar om te bepalen of het gevonden uitgangspunt van denken passend is in de specifieke strafzaak die ter beoordeling voorligt. Dat hierbij in voorkomende gevallen gemotiveerd van de richtlijnen kan worden afgeweken spreekt voor zich."
Gelet op de aanwijzing kader voor strafvordering, Stcrt. 2008, 19, kan in voorkomende gevallen gemotiveerd afgeweken worden van de richtlijnen. De richtlijnen van het openbaar ministerie beogen derhalve slechts een uitgangspunt te zijn en een gemotiveerde afwijking hiervan is mogelijk op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval.
Het hof is van oordeel dat door de advocaat-generaal afdoende is geconcretiseerd waarin de bijzondere omstandigheden van dit geval zijn gelegen. Uit het requisitoir van de advocaat-generaal is afdoende naar voren gekomen dat behalve de verdenking dat verdachte het slachtoffer in een druk café een kopstoot zou hebben gegeven, bovendien de verdenking bestond dat verdachte betrokken was bij het geweld dat het slachtoffer na de kopstoot is aangedaan. Het slachtoffer werd toen, terwijl hij in het café op de grond lag, door een aantal vrienden van verdachte tegen diens hoofd en lichaam geschopt. Deze verdenking is ook in de tenlastelegging tot uitdrukking gekomen. De ernst van de verdenking acht het hof een voldoende bijzondere omstandigheid om de beslissing van het openbaar ministerie om verdachte rauwelijks te dagvaarden, te rechtvaardigen. Dat de officier van justitie ter zitting in eerste aanleg alsmede de advocaat-generaal ter zitting van het hof vrijspraak hebben gevorderd van de openlijke geweldpleging, alsmede van het bestanddeel 'in vereniging' zoals dat is opgenomen in het subsidiair tenlastegelegde, doet daaraan niet af.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Feit 1 primair:
hij op of omstreeks 26 november 2009, in de gemeente [gemeente], met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten horecagelegenheid [bedrijf], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het geven van een kopstoot tegen het gezicht van die [slachtoffer] en/of het slaan, stompen, schoppen en/of trappen van die [slachtoffer];
Feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 26 november 2009, in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) een kopstoot tegen diens gezicht heeft gegeven en/of heeft geslagen, gestompt, geschopt en/of getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Nu verdachte heeft aangegeven slechts uit te zijn geweest op wraak vanwege de klap die hij eerder had gehad en mede bij gebreke van een andersluidende verklaring, is onvoldoende vast komen te staan dat verdachte opzet had op het in vereniging plegen van geweld. Dat vrienden van verdachte zich na zijn handelen ook schuldig hebben gemaakt aan het plegen van geweld jegens aangever, brengt niet mee dat verdachte de gewelddadige handelingen in vereniging heeft verricht, nu verdachte aan dát geweld geen deel heeft gehad.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 november 2009, in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer] een kopstoot tegen diens gezicht heeft gegeven waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof houdt bij de straftoemeting rekening met het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 18 april 2011 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van een strafbaar feit.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot een werkstraf van 20 uren, geen recht doet aan de ernst van de handeling van verdachte. In de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten straftoemeting wordt ter zake van mishandeling door middel van een kopstoot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken passend geacht. Het hof is van oordeel dat een dergelijke sanctie in het onderhavige geval niet aangewezen is. Verdachte heeft vanaf het moment van zijn aanhouding openheid van zaken gegeven. Bovendien heeft verdachte verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van de hierna aan te geven duur, passend is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. P. Koolschijn en mr. R.E.A. Toeter, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R. Jansen, griffier,
en op 9 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mrs. T.H. Bosma en R.E.A. Toeter zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.