Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002440-08
Uitspraak d.d.: 1 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 8 september 2008 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging onder het parketnummer 18-670217-05, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1969],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 mei 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van de verdachte ter zake van het onder 1 primair aan hem ten laste gelegde, alsmede tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair sub A en B,
2 en 3 primair aan hem ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 57 dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede strekkende tot toewijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsman, mr. C. Eenhoorn, is aangevoerd.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
Het hof zal het vonnis waartegen het beroep is gericht vernietigen omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank en zal daarom opnieuw rechtdoen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juli 2007, in de gemeente [gemeente], op of nabij de openbare weg, ([straat]), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een krat bier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een persoon, genaamd [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen,
- (nadat die [slachtoffer] verdachte op heterdaad had aangehouden en/of vastgepakt) (aan) de kleding van die [slachtoffer] heeft/hebben (kapot) getrokken, en/of
- die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Ik wacht je op. Ik maak je af. Je bent nog niet van ons af", en/of "Laat hem met rust", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
A)
hij op of omstreeks 14 juli 2007 in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend die [slachtoffer] de woorden toegevoegd: "Ik wacht je op. Ik maak je af. Je bent nog niet van ons af", en/of "Laat hem met rust", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
B)
hij op of omstreeks 14 juli 2007 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een colbert en/of een gilet, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
hij op of omstreeks 28 maart 2007 in de gemeente [gemeente] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles Elfica, een pakje Brie, en/of een kipsalade, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
hij op of omstreeks 7 februari 2008, te [plaats], in ieder geval in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen zeven verpakkingen after-shave van het merk "Man Perfect" en/of een verpakking met toiletartikelen van het merk Adidas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het (winkel)bedrijf [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
een persoon, te weten [medeverdachte], op of omstreeks 7 februari 2008, te [plaats], in ieder geval in de gemeente [gemeente], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen zeven verpakkingen aftershave van het merk "Man Perfect" en/of een verpakking toiletartikelen van het merk Adidas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het (winkel)bedrijf [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of aan verdachte, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door een medewerker van genoemd winkelbedrijf aan de praat te houden en/of (aldus) af te leiden.
Het hof heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting - evenals de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte - niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en
3 primair aan hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
A)
hij op 14 juli 2007 in de gemeente [gemeente] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer] de woorden toegevoegd: "Ik wacht je op. Ik maak je af. Je bent nog niet van ons af";
en
B)
hij op 14 juli 2007 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk een colbert en een gilet, toebehorende aan [bedrijf], heeft vernield en beschadigd;
hij op 28 maart 2007 in de gemeente [gemeente] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles Elfica, een pakje Brie, en een kipsalade, toebehorende aan het winkelbedrijf [bedrijf];
hij op 7 februari 2008 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen zeven verpakkingen after-shave van het merk "Man Perfect" en een verpakking met toiletartikelen van het merk Adidas, toebehorende aan het winkelbedrijf [bedrijf].
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair onder A bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 1 subsidiair onder B bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort vernielen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich op 14 juli 2007 in het filiaal van [bedrijf] in [plaats] schuldig gemaakt aan een mondelinge bedreiging aan het adres van een in dat filiaal werkzame beveiligingsmedewerker. De bedreigende bewoordingen die de verdachte deze beveiligingsmedewerker heeft toegevoegd veroorzaken veelal gevoelens van angst en onveiligheid bij degene tegen wie die bewoordingen worden gericht.
Voorts heeft de verdachte zich toen schuldig gemaakt aan vernieling van de bedrijfskleding van die beveiligingsmedewerker. De verdachte heeft door dit handelen aan een ander of anderen financiële schade en hinder toegebracht en heeft er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendomsrechten van die ander of anderen.
De verdachte heeft zich daarnaast op 28 maart 2007 schuldig gemaakt aan winkeldiefstal en op 7 februari 2008 aan het medeplegen van winkeldiefstal. Dergelijke vermogens-criminaliteit is een ergerlijk en op grote schaal voorkomend delict, dat hinder, schade, overlast en ergernis veroorzaakt voor middenstanders. De verdachte heeft door zijn handelen aan de betrokken winkelbedrijven financiële schade en hinder toegebracht en heeft er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander.
Het hof heeft bij de straftoemeting tevens rekening gehouden met de ad informandum gevoegde feiten op de inleidende dagvaarding, welke feiten de verdachte ter terechtzitting heeft erkend en die hiermee zijn afgedaan.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 mei 2011, waaruit ten nadele van de verdachte blijkt dat hij vele keren eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke vermogensdelicten als onder 2 en 3 bewezen verklaard, alsmede enkele keren ter zake van bedreiging, alsmede ter zake van andersoortige delicten.
Het hof heeft voorts gelet op hetgeen de raadsman van de verdachte ter terechtzitting van het hof heeft aangevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman heeft in dit kader onder meer aangevoerd dat de situatie van de verdachte thans verbeterd is in die zin dat de verdachte een dak boven zijn hoofd heeft en zich beter kan handhaven dan voorheen. In het verlengde hiervan heeft de raadsman de oplegging van een werkstraf aan de verdachte bepleit.
De bewezen verklaarde delicten, in combinatie met de hoge mate van recidive die de verdachte heeft vertoond, maken echter dat hier naar het oordeel van het hof niet kan worden volstaan met de oplegging van een werkstraf, nu die straf onvoldoende recht zou doen aan deze strafzaak.
Het hof is op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van de door de verdachte begane strafbare feiten van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf passend en noodzakelijk is.
Het hof stelt voorts vast dat de zaak in hoger beroep in het algemeen behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld, hetgeen in dit geval inhoudt dat de zaak op 3 oktober 2010 behoorde te zijn afgerond.
Nu dit niet het geval is, is er gerekend vanaf die datum sprake van een overschrijding
van de redelijke termijn.
Gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn, en met verwijzing naar hetgeen hierna ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging is overwogen, ziet het hof aanleiding de gevangenisstraf voor de duur van twee maanden die het hof voornemens was op te leggen te matigen tot zes weken.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Groningen van 9 maart 2006 onder het parketnummer 18-670217-05 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, welke overschrijding zich ook voordoet met betrekking tot deze vordering tot tenuitvoerlegging, in die zin dat het hof de uit die overschrijding voortvloeiende strafkorting reeds heeft verdisconteerd in de duur van de gevangenisstraf die hierboven in deze strafzaak aan de verdachte is opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 57, 63, 285, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waartegen het beroep is gericht en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair aan hem ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en
3 primair aan hem ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Groningen van 9 maart 2006 onder het parketnummer 18-670217-05, te weten van: gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door
mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 1 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Pennink is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.