Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001794-10
Uitspraak d.d.: 1 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van 13 juli 2010 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-640385-10, 18-640189-10 en18-640313-10, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-641038-08, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1993],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 mei 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het hem onder parketnummer 18-640189-10 en 18-640385-10 tenlastgelegde tot jeugddetentie voor de duur van drie weken en ter zake het hem onder parketnummer 18-640313-10 tenlastegelegde tot een werkstraf voor de duur van tien uren, subsidiair vijf dagen jeugddetentie. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging zal gelasten van twee weken jeugddetentie, de verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter Groningen d.d. 29 juni 2009. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. D.C. Vlielander, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie inzake vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de kinderrechter te Groningen d.d. 29 juni 2009 is verdachte veroordeeld tot (onder meer) jeugddetentie voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarde een verplicht jeugdreclasseringstoezicht. Voormeld vonnis is op 29 juni 2009 onherroepelijk geworden. De proeftijd is op dezelfde datum ingegaan.
De officier van justitie heeft op 23 maart 2010 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde jeugddetentie, omdat verdachte zich gedurende de proeftijd niet heeft gehouden aan de hem in het voornoemde vonnis genoemde bijzondere voorwaarden. Die vordering is door de kinderrechter bij uitspraak van 13 juli 2010 toegewezen vanwege de overtreding van de bijzondere voorwaarden.
Een vordering tot tenuitvoerlegging die slechts is gegrond op niet-naleving van een bijzondere voorwaarde kan ingevolge artikel 14g, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht uitsluitend worden ingediend bij de rechter die de voorwaarde heeft opgelegd. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat de behandeling van een zodanige vordering wordt gevoegd met de behandeling van een nieuwe strafzaak. Op deze vordering van het openbaar ministerie had mitsdien een afzonderlijke beslissing behoren te worden gegeven.
Ingevolge artikel 14j, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht zijn beslissingen tot tenuitvoerlegging, voor zover zij geen deel uit (behoren te) maken van uitspraken ter zake van ander strafbare feiten, niet aan enig rechtsmiddel onderworpen.
Gelet op het voorgaande was in het onderhavige geval de rechtbank bevoegd om de vordering te behandelen, omdat het een vordering betreft als bedoeld in artikel 14g wegens niet-naleving van een bijzondere voorwaarde en die rechtbank die voorwaarde had opgelegd. Uit het voorgaande volgt voorts dat tegen de door de rechtbank gegeven beslissing op die vordering geen rechtsmiddel open staat. Daaraan doet niet af dat de rechtbank abusievelijk de beslissing ten aanzien van die vordering heeft opgenomen in de uitspraak in de onderhavige strafzaak (HR 20 juni 2006, LJN: AX1665, NJ 2006,379).
Het hof zal het openbaar-ministerie derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de beslissing van de kinderrechter inzake de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat tegen die beslissing, nu die uitsluitend gegrond is op de overtreding van de bijzondere voorwaarde, geen rechtsmiddel openstaat.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-640385-10:
hij op of omstreeks 19 april 2010 te [plaats], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), heeft geslagen en/of geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Zaak met parketnummer 18-640189-10 (gevoegd):
hij op of omstreeks 15 oktober 2009 te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een X-box, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam] te [plaats], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Zaak met parketnummer 18-640313-10 (gevoegd):
hij op of omstreeks 12 maart 2010 te [plaats] aanwezig heeft gehad ongeveer 2 zakjes met weed/hennep, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het in zaak met parketnummer 18-640189-10 ten laste gelegde
Aan verdachte is onder genoemd parketnummer tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een X-box.
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het tenlastegelegde. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat bij verdachte het vereiste oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening voor diefstal heeft ontbroken.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting van de kinderrechter en ter terechtzitting van het hof bekend dat hij op 15 oktober 2009 vanuit de woonkamer van instelling '[naam]' te [plaats], alwaar hij een kamer huurde, een X-box heeft weggenomen die toebehoorde aan genoemde instelling. Op basis van deze feitelijke omstandigheden kan niet gezegd worden - als door de raadsman is bepleit - dat verdachte de X-box anders dan door misdrijf onder zich had als bedoeld in artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht en zijn handelen niet wederrechtelijk is geweest.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij de X-box op verzoek van een meisje heeft weggnomen en deze - conform de daartoe gemaakte afspraak met dat meisje - heeft verborgen in de tuin van de buren.
Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat de wil van verdachte, en daarmee het oogmerk, gericht was op de wederrechtelijke toe-eigening van de X-box en dat verdachte als heer en meester heeft beschikt over de X-box die aan een ander toebehoorde.
Het hof acht op grond van de verklaring van verdachte alsmede op grond van de aangifte en de verklaring van getuige [getuige], aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het in de zaak met de parketnummers 18-640385-10, 18-640189-10 en 18-640313-10 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-640385-10:
hij op 19 april 2010 te [plaats], opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], heeft geschopt, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
Zaak met parketnummer 18-640189-10 (gevoegd):
hij op 15 oktober 2009 te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een X-box, toebehorende aan [naam] te [plaats];
Zaak met parketnummer 18-640313-10 (gevoegd):
hij op 12 maart 2010 te [plaats] aanwezig heeft gehad ongeveer 2 zakjes met weed/hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het in de zaak met parketnummer 18-640385-10 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling;
het in de zaak met parketnummer 18-640189-10 bewezenverklaarde levert op:
diefstal;
het in de zaak met parketnummer 18-640313-10 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 15 oktober 2009 schuldig gemaakt aan diefstal van een
X-box uit de instelling waar hij woonachtig was. Verdachte heeft door aldus te handelen een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander.
Verdachte heeft zich daarnaast op 12 maart 2010 schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van - een relatief geringe hoeveelheid - hennep. De strafwaardigheid van overtredingen van de Opiumwet is in zijn algemeenheid gelegen in de ernstige bedreiging die het gebruik van drugs voor de volksgezondheid vormt. Zo heeft het een verstorend effect op de ontwikkeling van de hersenen. Ook vergroot het jong beginnen met het gebruiken van drugs de kans op verslaving op latere leeftijd.
Verdachte heeft zich voorts op 19 april 2010 schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer]. Aanleiding hiervoor was een - naar verdachtes beleving - 'vieze' blik die aangever [slachtoffer] naar verdachte wierp toen verdachte langs [slachtoffer] fietste, die op dat moment in zijn tuin stond, en hem vervolgens onverholen nakeek. Hierop is verdachte omgekeerd, is op [slachtoffer] afgestapt en heeft hem hierover aangesproken. Er ontstond een woordenwisseling die uitmondde in geduw over en weer, waarbij verdachte [slachtoffer] op enig moment heeft geschopt.
Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] geschonden.
Het hof heeft uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen de indruk gekregen - en daar bij aanvang ter terechtzitting blijk van gegeven - dat verdachte op impulsieve en agressieve wijze reageert op situaties waarin hij zich gekrenkt voelt en vervolgens de confrontatie opzoekt, althans niet uit de weg gaat. Hij brengt zichzelf aldus - onnodig - in de problemen.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 17 maart 2011 waaruit blijkt dat verdachte eerder veroordeeld is ter zake strafbare feiten.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting van het hof door de verdachte, zijn raadsman en moeder naar voren zijn gebracht en voorts uit de omtrent verdachte opgestelde rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 6 mei 2010 naar voren komen, alsmede uit de ter terechtzitting van het hof door de gezinsvoogd en jeugdreclasseerder, de heer [deskundige 1] en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, de heer [deskundige 2], nader zijn toegelicht. Hieruit komt ondermeer naar voren dat sprake is van zorgen op verschillende levensgebieden. Zo is ondermeer sprake van drugsgebruik, sociaal-emotionele problematiek, hechtingsproblematiek en ontbreekt inzicht in eigen handelen. Getracht wordt om met de huidige begeleiding de leefsituatie van verdachte te verbeteren waaronder huisvesting en schoolgang. De heer [deskundige 2] heeft ter terechtzitting van het hof het belang onderstreept van toezicht door de jeugdreclassering, ook nadat verdachte 18 jaar is geworden.
Anders dan de raadsman ziet het hof geen aanleiding om met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafvordering verdachte schuldig te verklaring zonder oplegging van straf of maatregel. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van zulke bijzondere omstandigheden of dusdanig geringe feiten dat sprake is van een situatie als bedoeld in genoemd artikel.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de door de kinderrechter opgelegde straf passend en geboden is. Het hof acht voorts van belang dat aan de verdachte als bijzondere voorwaarde een verplicht contact met de jeugdreclassering wordt opgelegd c.q. dit contact wordt voortgezet, bij voorkeur in de persoon van de huidige jeugdreclasseerder/gezinsvoogd, de heer [deskundige 1], met wie verdachte de afgelopen maanden een vertrouwensband heeft opgebouwd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de beslissing van de kinderrechter inzake de vordering tot tenuitvoerlegging;
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met de parketnummers 18-640385-10, 18-640189-10 en 18-640313-10 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met de parketnummers 18-640385-10, 18-640189-10 en
18-640313-10 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) weken;
bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Jeugdreclassering - bij voorkeur uit te oefenen in de persoon van de heer [deskundige 1] die nu de functie van gezinsvoogd en jeugdreclasseerder combineert - en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling;
- bepaalt dat dit toezicht door genoemde instelling reeds tijdens de proeftijd kan worden beëindigd;
- draagt genoemde instelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
veroordeelt de verdachte voorts tot een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. P.J.M. van den Bergh en mr. J.H.M. Zwinkels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen, griffier,
en op 1 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.H.M. Zwinkels is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.