ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ6496

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.072.550-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatie en matiging onderhoudsplicht na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatieverplichting na de echtscheiding tussen de vrouw en de man. De rechtbank Zwolle-Lelystad had in een eerdere beschikking op 28 mei 2010 de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw gematigd. De vrouw, appellante in het principaal appel, verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de eerdere beschikking van 7 maart 2007 te bekrachtigen. De man, geïntimeerde in het principaal appel, heeft incidenteel beroep ingesteld en verzocht om de alimentatie per 1 januari 2010 op nihil te bepalen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het gedrag van de vrouw dat door de man als grievend werd ervaren. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de vrouw niet zodanig grievend waren dat dit aanleiding gaf tot matiging van de onderhoudsplicht. Het hof concludeerde dat de bestreden beschikking niet in stand kon blijven voor zover deze de onderhoudsverplichting met ingang van 1 december 2009 had gematigd tot € 550,- per maand. De oorspronkelijke bijdrage werd hersteld.

Daarnaast werd de uitleg van het echtscheidingsconvenant besproken, waarbij het hof oordeelde dat de uitleg van de vrouw over de berekening van haar inkomen het meest aannemelijk was. Het hof wees de verzoeken van de man af en concludeerde dat de alimentatieverplichting niet diende te worden aangepast. De beslissing van het hof werd op 17 mei 2011 uitgesproken.

Uitspraak

Beschikking d.d. 17 mei 2011
Zaaknummer 200.072.550
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I. Kruiders, kantoorhoudende te Enschede,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. B.M.A.H. Verschure, kantoorhoudende te Almere.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 28 mei 2010, uitvoerbaar bij voorraad, is onder wijziging van de eerdere beschikking van de rechtbank van 7 maart 2007 de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud:
- met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot en met 31 december 2007 bepaald op € 856,- per maand;
- met ingang van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 bepaald op
€ 890,- per maand;
- met ingang van 1 januari 2009 tot en met 30 november 2009 bepaald op
€ 800,- per maand; en
- met ingang van 1 december 2009 bepaald op € 550,- per maand, te indexeren per 1 januari 2011.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 26 augustus 2010, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 28 mei 2010 (verder te noemen: de bestreden beschikking) te vernietigen en de beschikking van de rechtbank van
7 maart 2007 voor wat betreft de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te bekrachtigen, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 27 oktober 2010, heeft de man het verzoek van de vrouw bestreden.
Tevens heeft de man bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht de bestreden beschikking te vernietigen:
voor wat betreft de hoogte van de alimentatie per 1 januari 2010 en opnieuw beslissende:
- te bepalen dat de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2010 wordt bepaald op nihil, de opgelegde uitkering tot levensonderhoud voor de periodes vanaf de datum inschrijving echtscheidingsbeschikking tot 1 januari 2010 in stand te laten zoals door de rechtbank is bepaald althans een bedrag te bepalen zoals het hof juist acht;
voor wat betreft het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen het bedrag dat teveel betaald is terug te betalen inclusief de opslagkosten van het LBIO, dan wel te verklaren voor recht dat de man de opslagkosten van het LBIO niet verschuldigd is en:
- te bepalen dat de vrouw wordt veroordeeld aan de man terug te betalen een bedrag van € 6.120,07 (t/m 2009) en over 2010 een door het hof te bepalen bedrag;
- te verklaren voor recht dat de man de opslagkosten van het LBIO niet verschuldigd is, althans te bepalen dat voor zover deze bij de man worden geïncasseerd de vrouw deze aan hem dient terug te betalen;
- dat het in opdracht van de vrouw (door het LBIO en de deurwaarder) gelegde beslag onder de besloten vennootschap van de man [bedrijfsnaam] op te heffen met ingang van de datum waarop de in deze procedure te wijzen beschikking wordt gewezen;
voor wat betreft de kosten van deze procedure:
de vrouw te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 6 december 2010, heeft de vrouw het verzoek in het incidenteel beroep bestreden.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brieven met bijlagen van mr. Kruiders van 14 september 2010 en 22 februari 2011 en het faxbericht van mr. Bijlsma, kantoorgenoot van mr. Verschure, van 28 februari 2011.
Ter zitting van 8 maart 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man, bijgestaan door mr. Bijlsma en de vrouw, bijgestaan door mr. Kruiders. Zijdens de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.
De beoordeling
Feiten en achtergronden van het geschil
1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest en hebben drie thans nog minderjarige kinderen.
2. Bij beschikking van 7 maart 2007 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 25 april 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor het huwelijk van partijen is ontbonden. In de echtscheidingsbeschikking zijn de twee tussen partijen gesloten convenanten opgenomen, te weten een convenant ten behoeve van de kinderen en een echtscheidingsconvenant.
3. Bij verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 16 november 2009
- zoals nadien aangepast - heeft de man, onder meer, wijziging van de bij de beschikking van 7 maart 2007 bepaalde alimentatieverplichting verzocht op de manier zoals weergegeven in de bestreden beschikking onder het kopje "Beoordeling van de zaak". De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man en de rechtbank verzocht om de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
4. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank omtrent de verzoeken van de man beslist als hiervoor weergeven onder het kopje "Het geding in eerste aanleg".
5. Blijkens het principaal appel van de vrouw en het incidenteel appel van de man kunnen beide partijen zich niet vinden in die beschikking. Het hof zal hierna de tussen partijen bestaande geschilpunten gezamenlijk bespreken nu de zaak zich daarvoor leent.
Het geschil
6. De geschilpunten tussen partijen in hoger beroep betreffen:
- het (voort)bestaan van de alimentatieverplichting dan wel het antwoord op de vraag of en in hoeverre aanleiding bestaat voor matiging van de alimentatieverplichting;
- de uitleg van het echtscheidingsconvenant;
- terugbetaling van eventueel teveel betaalde alimentatie;
- de verschuldigdheid van door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) in rekening gebrachte opslagkosten;
- opheffing van het door het LBIO gelegde beslag onder de besloten vennootschap [bedrijfsnaam] van de man.
7. De draagkracht van de man is tussen partijen niet in geschil, zodat het hof in deze procedure er vanuit zal gaan dat de draagkracht van de man toereikend is voor de in geding zijnde onderhoudsbijdrage.
Ten aanzien van het geschil
Inleiding
8. De man heeft zijn wijzigingsverzoek gegrond op de stelling dat de beschikking van 7 maart 2007 door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen, bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daartoe heeft de man in de eerste plaats gewezen op in zijn ogen grievend gedrag van de vrouw jegens hem en zijn huidige echtgenote. Daarnaast heeft de man gesteld, kort gezegd, dat de vrouw tekort is geschoten in de naleving van het convenant als gevolg waarvan hij teveel alimentatie heeft betaald.
9. Het principaal appel van de vrouw strekt in de eerste plaats tot betoog dat de rechtbank ten onrechte de partneralimentatie heeft gematigd per 1 december 2009 op basis van haar verweten gedragingen. Het incidenteel appel van de man strekt in de eerste plaats tot betoog dat de rechtbank ten onrechte de matiging heeft beperkt. De man verzoekt het hof de partneralimentatie per 1 januari 2010 op nihil te bepalen en voor de daaraan voorafgaande periode de bestreden beschikking in stand te laten. Bij het navolgende zal het hof deze door partijen getrokken grenzen van de rechtsstrijd in acht nemen.
10. Het hof zal hierna eerst beoordelen of aanleiding bestaat de alimentatie te matigen per 1 december 2009 en daarna beoordelen of de rechtbank al dan niet terecht is overgegaan tot wijziging van de alimentatie over de daaraan voorafgaande periode vanaf 25 april 2007, op basis van de inkomensgegevens van de vrouw en het bepaalde daaromtrent in het convenant, waarbij de uitleg van het convenant centraal staat.
Het (voort)bestaan van de alimentatieverplichting dan wel matiging ervan
11. Bij de beantwoording van de vraag of aan één der gewezen echtgenoten ten laste van de ander een uitkering tot levensonderhoud moet worden toegekend, kunnen ook niet financiële factoren, zoals grievend gedrag, een rol spelen.
12. In uitzonderlijke gevallen kan grievend gedrag van één der gewezen echtgenoten jegens de ander tot de conclusie leiden dat aan iedere lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten, welke lotsverbondenheid de grondslag vormt van een onderhoudsverplichting als de onderhavige bedoeld in artikel 1:157 BW, een einde is gekomen. In een zodanig geval kan geoordeeld worden dat betaling van een uitkering tot levensonderhoud in redelijkheid niet kan worden gevergd. Ook kan grievend gedrag van één der gewezen echtgenoten jegens de ander aanleiding zijn om de onderhoudsverplichting te matigen.
13. In het algemeen geldt dat bij de beoordeling in een concreet geval of een zodanige situatie zich voordoet terughoudendheid dient te worden betracht, mede gelet op het onherroepelijke karakter van zo'n beëindiging dan wel matiging. Voorts dient bedacht te worden dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsver-plichting te matigen.
14. De rechtbank heeft in het onderhavige geval de vraag of er sprake is van dermate grievend gedrag van de vrouw jegens de man dat van de man in redelijkheid niet kan worden gevergd langer in het levensonderhoud van de vrouw bij te dragen, ontkennend beantwoord. Wel heeft de rechtbank in het gedrag van de vrouw, dat als ernstig en ingrijpend in het leven van de man en zijn echtgenote is gekwalificeerd, aanleiding gezien om de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw per 1 december 2009 te matigen tot € 550,- per maand. Uit de bestreden beschikking volgt in dit verband dat de rechtbank geen rol van betekenis heeft toegekend aan het gedrag van de vrouw voor wat betreft de periode vóór 1 december 2009.
15. Het hof zal de door partijen benoemde gedragingen, voor zover van belang, afzonderlijk bespreken.
* de klachten
16. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw klachten heeft ingediend jegens de voormalige echtscheidingsadvocate tevens huidige echtgenote van de man. De vrouw betwist dat zij daarmee heeft beoogd om schade toe te brengen aan de (reputatie van de) man en zijn echtgenote en stelt dat zij alleen het ontbreken van objectiviteit aan de orde heeft willen stellen.
17. Het hof zet vraagtekens bij de motieven van de vrouw voor het indienen van de klachten, mede gelet op de bewoordingen in de betreffende correspondentie, de omstandigheden in verband waarmee de klachten zijn ingediend en het feit dat geen van de klachten gegrond is bevonden, maar is van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de klachten nadelige consequenties hebben gehad voor de loopbaan dan wel reputatie van de echtgenote van de man. De man heeft geen stukken overgelegd waaruit dergelijke gevolgen kunnen worden afgeleid. Ook is het hof van oordeel dat onvoldoende blijkt dat de vrouw met haar klachten de bedoeling heeft gehad de echtgenote van de man te schaden. Voor zover de klachten al kunnen worden aangemerkt als grievend gedrag in de zin als hier bedoeld, zijn deze daarom niet zodanig dat op grond daarvan de onderhoudsverplichting dient te worden gematigd.
* de aangifte van de vrouw jegens de man
18. Vast staat dat de vrouw op 4 mei 2008 aangifte bij de politie heeft gedaan tegen de man wegens 'bedreiging' jegens haar tijdens een omgangsmoment en dat die aangifte wegens gebrek aan bewijs niet tot strafrechtelijke vervolging van de man heeft geleid. Het hof overweegt dat een bewijssepot op zichzelf niet betekent dat onterecht aangifte is gedaan. De man heeft zijn andersluidende stelling onvoldoende onderbouwd. Ook de aangifte vormt daarom voor het hof geen reden om tot matiging van de onderhoudsverplichting over te gaan.
* de brieven van derden
19. De man heeft gewezen op een aantal brieven van derden die de vrouw in de procedure(s) heeft overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat zijn belangen zijn geschonden en de vrouw hem in een kwaad daglicht heeft gesteld bij derden. Het betreft een brief van de directeur van de openbare basisschool [naam] van 4 augustus 2009, een brief van de werkgever van de vrouw ([werkgever]) van 6 augustus 2009 en een brief van de psychologe van de vrouw van 6 augustus 2009. Het hof is met betrekking tot die brieven van oordeel dat zij niet kunnen worden aangemerkt als (grievende) gedragingen van de vrouw jegens de man reeds omdat zij van derden afkomstig zijn. Daarnaast is voor het hof niet komen vast te staan dat de vrouw de brieven heeft laten opstellen teneinde de man schade toe te brengen. Voor een dergelijke conclusie kan in de stukken geen steun worden gevonden.
* de 'leugen' en de verhuizing naar [woonplaats] dan wel intentie van partijen
20. Vast staat dat de vrouw na de verdeling van de huwelijkse gemeenschap de echtelijke woning heeft verkocht en met de kinderen is verhuisd naar [woonplaats], met vervangende toetstemming van de rechtbank, teneinde een nieuwe start te maken. Een en ander houdt een afwijking in van de aanvankelijke afspraken tussen partijen als neergelegd in het convenant.
21. Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat de vrouw heeft gelogen over een baan in [woonplaats] (ten overstaan van de rechtbank). De vrouw heeft de betreffende stelling van de man betwist en toegelicht dat sprake is geweest van reorganisaties bij haar werkgever [werkgever], dat zij niet is ontslagen en dat zij sinds oktober 2010 op detacheringbasis voor haar werkgever [werkgever] werkt in [woonplaats]. De man heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende aangevoerd om aan de betreffende toelichting van de vrouw te twijfelen. Relevante stukken dan wel verklaringen van derden daaromtrent ontbreken.
22. De man heeft voorts gewezen op de in zijn ogen onnodige dan wel onredelijke keuze van de vrouw om te verhuizen naar [woonplaats], in strijd met de aanvankelijke intentie van partijen om de vrouw en kinderen in de voormalige echtelijke woning te laten blijven wonen. Het hof stelt vast dat de rechtbank bij beschikking van 26 augustus 2009 (vervangende) toestemming heeft verleend aan de vrouw om te verhuizen naar [woonplaats], welke toestemming in hoger beroep niet is vernietigd. Dat partijen aanvankelijk de intentie hadden om de vrouw en de kinderen in de voormalige echtelijke woning te laten blijven wonen, maakt dat niet anders.
23. Voorts is de (voormalige) echtelijke woning in het kader van de verdeling aan de vrouw toegedeeld, waardoor de vrouw als eigenaresse beschikkingsbevoegd was ten opzichte van de woning. Voor zover de man heeft betoogd dat de vrouw ten onrechte de volledige overwaarde van de verkoop van de voormalige echtelijke woning heeft getoucheerd, kan het hof hem reeds daarom niet volgen. Van grievend gedrag is derhalve voor wat betreft de verhuizing naar [woonplaats] en de verkoop van de woning geen sprake. Gesteld noch gebleken is voorts dat de sprake is van ongerechtvaardigde verrijking of inbreuk op enig beschermd (architectonisch) recht.
* uitlatingen over zelfmoord en kanker
24. Voor zover al sprake is geweest van de door de man gehekelde uitlatingen aan de zijde van de vrouw, hetgeen de vrouw heeft betwist dan wel in het geval van de vermelde ziekte heeft genuanceerd, acht het hof de uitlatingen niet dermate grievend ten opzichte van de man dat daarin aanleiding moet worden gevonden voor matiging van de onderhoudsverplichting. De uitlatingen kunnen en zullen hier verder onbesproken blijven.
* de omgangsregeling, het niet naleven van uitspraken en het convenant
25. Voor wat betreft de moeizame omgang tussen de man en de kinderen (in het verleden) overweegt het hof dat uit de beschikbare gegevens genoegzaam is gebleken dat ook de man daarin zijn aandeel heeft, bijvoorbeeld waar het gaat om de gebrekkige communicatie en verstoorde verstandhouding met de vrouw. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is duidelijk dat bij partijen over en weer sprake is van een vertrouwensbreuk en gebrek aan oog voor elkaars beleving en gevoelens. Ter zitting is voorts gebleken dat de omgang tussen de man en de kinderen sinds de beschikking van het hof van 4 november 2010 over het algemeen goed, dat wil zeggen overeenkomstig de gedetailleerde frequentie en tijdstippen als vermeld in die beschikking, verloopt. De gang van zaken rond de omgang tussen de man en de kinderen is daarom op dit moment naar het oordeel van het hof niet zodanig grievend dat om die reden de onderhoudsverplichting moet worden gematigd.
26. Het antwoord op de vraag of de vrouw al dan niet dwangsommen heeft verbeurd wegens het niet naleven van rechterlijke uitspraken gaat het bestek van deze procedure te buiten. Overigens blijkt uit de stukken dat de man in juli 2009 zonder voorafgaande rechterlijke tussenkomst de betaling van alimentatie aan de vrouw heeft stopgezet, zodat het verwijt van de man aan de vrouw dat zij rechterlijke uitspraken niet naleeft ook reeds om die reden geen aanleiding voor matiging vormt.
27. Het niet nakomen van de verplichtingen uit het convenant, zoals het ter beschikking stellen van financiële gegevens door de vrouw aan de man
- zoals de vrouw uitdrukkelijk heeft erkend in haar beroepschrift -, betreft contractbreuk en geen grievend gedrag in de zin als hier bedoeld.
* resumé en conclusie voor wat betreft de matiging
28. Uit het voorgaande blijkt dat elk van de door partijen en de rechtbank benoemde gedragingen naar het oordeel van het hof niet zodanig grievend is dat de onderhavige onderhoudsverplichting moet worden gematigd op de grond dat in redelijkheid betaling door de man van een onderhoudsbijdrage aan de vrouw niet kan worden gevergd.
29. Anders dan de rechtbank is het hof voorts van oordeel dat de voormelde gedragingen ook in onderlinge samenhang bezien niet zodanig grievend zijn dat zij grond vormen voor matiging van de onderhoudsverplichting, mede omdat ernstige en onaanvaardbare gevolgen, zoals een strafrechtelijke veroordeling van de vrouw of ernstig nadeel aan de zijde van de man (en zijn echtgenote) niet zijn aangetoond of gebleken.
30. Dit betekent dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven voor zover daarbij de onderhoudsverplichting met ingang van 1 december 2009 is gematigd tot € 550,- per maand (waardoor de oorspronkelijke bijdrage met ingang van
1 december 2009 zal herleven als gevolg van deze beslissing).
31. Het hof zal hierna bezien of de rechtbank al dan niet terecht is overgegaan tot wijziging van de alimentatie over de daaraan voorafgaande periode vanaf 25 april 2007, op basis van de inkomensgegevens van de vrouw en het bepaalde daaromtrent in het convenant, waarbij de uitleg van het convenant centraal staat.
De uitleg van het convenant
32. Partijen worden ter zake van de uitleg van het convenant met name verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag op welke wijze het inkomen van de vrouw moet worden berekend.
33. In het convenant is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 1: Partneralimentatie:
1.1
De man zal met ingang van 1 februari 2007 bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.000,- bruto, welk bedrag bij vooruitbetaling maandelijks aan haar zal worden voldaan.
1.2
De in artikel 1.1 vastgestelde alimentatie is gebaseerd op een bruto arbeidsinkomen van de man ter grootte van € 51.200,- per jaar. De vrouw heeft een bruto inkomen uit arbeid van € 1.399,63 per maand.
(..)
Artikel 2: Eigen inkomsten alimentatiegerechtigde:
2.1
Indien de inkomsten van de vrouw uit arbeid in de toekomst zullen stijgen, zullen deze inkomsten voor zover zij een bedrag van € 1.800,- bruto per maand niet te boven gaan, geen invloed hebben op de hoogte van de alimentatie. Indien de inkomsten dat bedrag van € 1.800,- bruto per maand te boven gaan, zal de alimentatie verminderd worden met 50% van het meerdere. Bereiken haar inkomsten uit arbeid het bedrag van € 2.200,- bruto per maand, dan wordt het meerdere voor 100% op de alimentatie gekort.
Artikel 2.3
Na het verstrijken van ieder kalenderjaar gaan partijen over tot afrekening op basis van de regeling zoals neergelegd in artikel 2.1. De vrouw zal de hoogte van haar eigen inkomsten c.q. de omvang van haar vermogen in het verstreken kalenderjaar aantonen door overlegging van de bewijsstukken aan de man zoals salarisstroken, de over het betreffende kalenderjaar afgegeven jaaropgave of werkgeversverklaring, dan wel door overlegging van kopieën van het relevante gedeelte van de belastingaangifte waarin de inkomsten over het betreffende jaar/het vermogen vermeld zijn. Zij zal deze stukken aan de man bezorgen uiterlijk in de maand april volgend op het jaar waarop de afrekening betrekking heeft of zoveel eerder als mogelijk. Vervolgens, uiterlijk in de maand mei daaropvolgend (of zoveel eerder als mogelijk), berekenen de partijen hoeveel alimentatie de vrouw in het voorgaande jaar op basis van de regeling, vastgelegd in artikel 2.1, te veel dan wel te weinig heeft ontvangen. Hetgeen zij te weinig heeft ontvangen, wordt onverwijld door de man bijbetaald, hetgeen zij te veel heeft ontvangen wordt onverwijld door de vrouw terugbetaald."
34. De rechtbank is in eerste aanleg bij de berekening van het inkomen van de vrouw uitgegaan van de (eerst tijdens de procedure) overgelegde jaaropgaven 2007 en 2008 van de vrouw en heeft op basis daarvan geconcludeerd dat de man teveel alimentatie heeft betaald.
35. De vrouw heeft zich daarover beklaagd. Uit de tekst van artikel 2.1 van het convenant blijkt volgens de vrouw dat partijen alleen hebben gekeken naar een bruto inkomen van de vrouw per maand en dat geen rekening wordt gehouden met vakantietoeslag, dertiende maand en het prestatieafhankelijk variabel inkomen dat de vrouw jaarlijks ontvangt. Dit maakt volgens de vrouw dat de voormelde inkomenscomponenten buiten beschouwing dienen te blijven.
36. De man betwist de uitleg die de vrouw geeft aan het convenant en stelt dat het de bedoeling van partijen was om het maandinkomen van de vrouw af te leiden uit de jaarcijfers inclusief de vakantietoeslag en andere inkomenscomponenten. Dit blijkt volgens de man uit de tekst van het convenant, in bijzonder de stukken zoals jaaropgaven en belastingaangiften die de vrouw op grond daarvan jaarlijks dient te overleggen.
37. Naar het oordeel van het hof is de uitleg die de vrouw heeft bepleit, voor wat betreft de berekening van haar inkomen in het kader van het convenant en meer in bijzonder de in artikel 2.1 vermelde inkomensgrenzen, het meest voor de hand liggend en aannemelijk, omdat in artikel 1.2 van het convenant het op dat moment geldende bruto maandinkomen van de vrouw uit arbeid van € 1.399,63 per maand uitdrukkelijk wordt vermeld. Het hof leidt daaruit af dat partijen ook bij de in artikel 2.1 genoemde inkomensgrenzen klaarblijkelijk het oog hebben gehad op het bruto basis maandsalaris van de vrouw exclusief vakantietoeslag en dergelijke. Het hof leidt dit ook af uit de ter zitting door de man erkende bedoeling van partijen bij het convenant om de vrouw te stimuleren meer te gaan verdienen. Nu ten tijde van het sluiten van het convenant de vrouw inclusief vakantietoeslag en 13e maand al bijna € 1.800,- bruto per maand aan inkomsten had, acht het hof de uitleg van de vrouw passend bij de bedoeling van partijen.
38. Nu vast staat, mede gelet op de beschikbare salarisspecificaties van de vrouw, dat het bruto basis maandsalaris van de vrouw niet boven de in artikel 2.1 van het convenant vermelde inkomensgrens van € 1.800,- bruto per maand is gekomen, bestaat geen aanleiding de geldende onderhoudsverplichting met terugwerkende kracht tot 1 december 2009 te corrigeren op de grond dat de in artikel 2.1 van het convenant vermelde inkomensgrenzen zijn overschreden.
39. Dit betekent dat de bestreden beschikking ook voor de periode tot 1 december 2009 niet in stand kan blijven en het inleidend (wijzigings)verzoek van de man in zoverre dus alsnog moet worden afgewezen.
Overige geschilpunten
40. Ten aanzien van het verzoek van de man om voor recht te verklaren dat hij de door het LBIO in rekening gebrachte opslagkosten niet is verschuldigd en het verzoek van de man om het in opdracht van de vrouw gelegde beslag onder de B.V. van de man op te heffen, overweegt het hof dat deze verzoeken buiten het bestek van de onderhavige procedure vallen. Deze verzoeken zijn daarom terecht door de rechtbank afgewezen. Bovendien blijkt uit het voorgaande dat de man zonder rechtsgrond is opgehouden te voldoen aan zijn alimentatieverplichting en dat geen aanleiding bestaat om de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van teveel ontvangen alimentatie.
Proceskosten
41. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt in zaken als de onderhavige dat ieder der gewezen echtgenoten de eigen kosten van het geding draagt.
De slotsom
42. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beschikking deels niet in stand kan blijven. Om proceseconomische redenen zal het hof de gehele beschikking vernietigen, met uitzondering van de beslissing omtrent de proceskosten in eerste aanleg, en opnieuw beslissen als volgt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle,
van 28 mei 2010, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten;
en in zoverre opnieuw beslissende;
wijst af de inleidende verzoeken van de man;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Aldus gegeven door mrs. A.W. Beversluis, voorzitter, J.D.S.L. Bosch en
J.G. Idsardi en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op 17 mei 2011 in bijzijn van de griffier.