ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ6475

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002939-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en verstrekking van cocaïne met bewezen invoer en betrokkenheid van getuigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 26 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte werd beschuldigd van het verkopen en verstrekken van cocaïne gedurende een periode van drie jaar, alsook van het medeplegen van de invoer van cocaïne in Nederland. De bewezenverklaring steunt op een MMC-test die op Schiphol werd uitgevoerd, waaruit een positieve uitslag volgde voor cocaïne. De verdediging voerde aan dat het ontbreken van een laboratoriumrapport een bewezenverklaring in de weg stond, maar het hof oordeelde dat het bewijs voldoende was, gezien de verklaringen van getuigen en de omstandigheden van de zaak.

De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan een deel onvoorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. Het hof oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verleden met drugsverslaving, vooruitgang had geboekt en dat een voorwaardelijke straf passend zou zijn. De in beslag genomen goederen, waaronder een weegschaal en hashpijpen, werden onttrokken aan het verkeer, terwijl een geldbedrag en bivakmutsen aan de verdachte werden teruggegeven. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften uit de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht in acht genomen en de strafoplegging gemotiveerd.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002939-08
Uitspraak d.d.: 26 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 2 december 2008 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1955],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 november 2009, 29 april 2010, 29 oktober 2010, 12 mei 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 4 jaren met aftrek van het voorarrest. Ten aanzien van het beslag heeft de advocaat-generaal gevorderd dat alle goederen worden onttrokken aan het verkeer, met uitzondering van de twee bivakmutsen, welke mogen worden teruggegeven aan verdachte. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 11 februari 2008 (met uitzondering van het hierna ad informandum gevoegde feit 2) te [verblijfplaatsplaats 1] en/of/in elk geval (in diverse [overige] plaatsen) in het arrondissement Leeuwarden en/of Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of/in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) (een)hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 11 februari 2008 te [plaats 2], (in elk geval) in de gemeente [gemeente] en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (telkens) een (aanzienlijke) hoeveelhe(i)d(en) (onder meer een maal ongeveer 1623 gram) [van een materiaal bevattende] cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Ter zitting van het hof - evenals ter zitting van de rechtbank - heeft de raadsman aangevoerd dat feit 2 niet bewezen kan worden. Daartoe heeft de raadsman betoogd dat er verschillende redenen zijn om te twijfelen aan de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Bovendien zou niet vaststaan dat zich een materiaal bevattende cocaïne in de ingevoerde slikkersbollen zou bevinden, nu een laboratoriumrapport achterwege is gebleven. Slechts een MMC-testset is gebruikt, welke test ook een positieve uitslag zou geven bij andere stoffen dan materiaal bevattende cocaïne.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], beiden tevens als getuige opgeroepen en gehoord ter terechtzitting van het hof, voldoende geloofwaardig zijn, mede op grond van de grote mate van overeenkomsten met eerdere, bij de politie en bij de rechtbank afgelegde verklaringen.
Ten aanzien van het gevoerde verweer over het ontbreken van het laboratoriumrapport overweegt het hof het volgende.
Uit het proces-verbaal van onderzoek van verdovende middelen blijkt dat bij [getuige 1] een aantal slikkersbollen is aangetroffen. De inhoud van één van die bolletjes is met een MMC-testset getest. Volgens de verbalisant trad daarbij een positieve kleurreactie op, zodat aangenomen mocht worden dat de geteste stof materiaal bevattende cocaïne betrof. De verkoop van de verboden middelen die tot de arrestatie (en uiteindelijk veroordeling) van [getuige 1] te [plaats 2] heeft geleid, heeft bovendien plaatsgevonden tussen bekende partijen. Daarnaast steunen de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] de betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde invoer. Ook bevat het dossier geen aanwijzingen die nopen tot twijfel aan het oordeel dat het ingevoerde materiaal cocaïne betreft. De door de raadsman geopperde mogelijkheid dat, omdat ook andere stoffen bij een MMC-test een kleurreactie kunnen vertonen, de organisatie die het vervoer aan [getuige 1] regelde door de leverancier zou zijn bedrogen acht het hof, gelet op het voorhanden zijnde bewijs, zodanig onwaarschijnlijk dat het daaraan voorbij gaat. Derhalve staat het ontbreken van een laboratoriumrapport ter vaststelling van het materiaal dat zich in de slikkersbollen heeft bevonden, een bewezenverklaring van feit 2 niet in de weg.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1:
hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 11 februari 2008 te [verblijfplaatsplaats 1], meermalen opzettelijk heeft verkocht en verstrekt telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2:
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 11 februari 2008 te [plaats 2], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1623 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Onder meer ter zitting is naar voren gekomen dat verdachte een langdurig verleden heeft met drugs(verslaving). Aan meerdere mensen heeft verdachte gedurende lange tijd cocaïne verkocht en verstrekt. Het is algemeen bekend - en verdachte ook uit eigen ervaring bekend - dat een harddrug als cocaïne eenmaal in handen van gebruikers, gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving schade wordt berokkend. Verdachte is hier door zijn handelen medeverantwoordelijk voor. Bovendien heeft verdachte laakbaar gehandeld door onder meer [getuige 2] op jonge leeftijd (gratis) drugs te verschaffen, waarmee hij een basis heeft gelegd voor een eventuele latere afhankelijkheidsrelatie.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 21 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder drugsdelicten.
Gelet op het voorgaande acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur de enige passende sanctie op de bewezen verklaarde feiten. Wat de duur van de op te leggen straf betreft, zal het hof in beginsel aansluiting zoeken bij hetgeen in eerste aanleg aan verdachte is opgelegd en in hoger beroep door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof heeft de overtuiging verkregen dat het beter gaat met verdachte. Ter zitting heeft hij verklaard van de drugs af te zijn en weer een eigen woonruimte te hebben. Bovendien hoopt verdachte binnen enige tijd ook financieel weer op eigen benen te kunnen staan. Het hof is - anders dan de advocaat-generaal - van oordeel dat verdachte wel degelijk de wil heeft getoond aan zichzelf te werken. Bij Exodus in Amsterdam heeft verdachte een penitentiair programma gevolgd en hij heeft later op eigen initiatief contact gezocht met Jellinek voor zijn verslavingsproblematiek.
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen dat verdachte zijn betrokkenheid bij de ad informandum gevoegde feiten heeft erkend (parketnummers 17-754198-08 en 17-758089-07; voorhanden hebben van traangasbusje, aanwezig hebben van 12 gram cocaïne en aanwezig hebben van 357 gram hashish en 150 gram weed), zodat deze feiten bij de beoordeling van de strafmaat worden meegenomen.
Het hof acht een gevangenisstraf van hierna aan te geven duur passend en geboden. Een deel van de gevangenisstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd. Daarmee fungeert deze voorwaardelijke straf als stok achter de deur zodat verdachte op het rechte pad blijft.
In beslag genomen goederen
Het in beslag genomen geldbedrag van EUR 79,40 dient te worden teruggegeven aan verdachte. Niet gezegd kan worden dat een geldbedrag in strijd is met de wet of het algemeen belang. Tevens is het hof niet gebleken dat het geldbedrag een zodanig verband houdt met de bewezenverklaarde feiten dat verbeurdverklaring is gerechtvaardigd. Tevens zullen de twee in beslag genomen bivakmutsen worden teruggegeven aan verdachte, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet.
De in beslag genomen weegschaal, de hashpijpen, de reageerbuizen met weedzaadjes en de gemalen weed dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu zij zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 2 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en de verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 652 (zeshonderdtweeënvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, en/of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
In beslag genomen voorwerpen
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een weegschaal, hashpijpen, reageerbuizen met weedzaadjes en gemalen weed.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
twee bivakmutsen en een geldbedrag van EUR 79,40.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. A. Dijkstra en mr. P.W.M. Huisman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R. Jansen, griffier,
en op 26 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Huisman is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.