Beschikking d.d. 25 januari 2011
Zaaknummer: 200.064.881
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[naam man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. O.M.M. Philips, kantoorhoudende te Haren,
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.A.M. Kroon-Jongbloed, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst hier kortheidshalve naar de beschikking van de rechtbank Groningen van 9 februari 2010 waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 10 mei 2010, heeft de man verzocht die beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende de door hem aan de vrouw verschuldigde kinderalimentatie met ingang van 16 augustus 2005, dan wel met ingang van een door het hof te bepalen datum, op nihil te bepalen, dan wel vast te stellen op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 14 juli 2010, heeft de vrouw het verzoek bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring, dan wel afwijzing van het verzoek van de man met veroordeling van de man in de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten van het geding.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de brief met bijlagen van mr. Kroon-Jongbloed gedateerd 24 augustus 2010 en van de brief met bijlagen van
mr. Philips van 5 november 2010 voor zover het betreft de producties 26 en 27.
Ter zitting van 17 november 2010 is de zaak behandeld. Partijen zijn daarbij verschenen bijgestaan door hun advocaten.
De beoordeling
Nadere stukken: goede procesorde
1. Het hof heeft de door mr. Philips bij brief van 5 november 2010 overgelegde producties, met uitzondering van de producties 26 en 27, geweigerd met het oog op het bepaalde in artikel 1.4.3 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven, omdat deze producties gelet op de datering en de aard en omvang ervan eerder, namelijk zo spoedig mogelijk, hadden moeten worden ingediend.
De feiten
2. Partijen zijn op [1998] te [plaats] met elkaar in het huwelijk getreden. Uit het huwelijk zijn drie thans nog minderjarige kinderen geboren, te weten:
- [kind 1], geboren op [1999]
- [kind 2], geboren op [2001]; en
- [kind 3], geboren op [2003].
3. Het huwelijk van partijen is op [2005] ontbonden door inschrijving die dag van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Groningen van
[2005] in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
4. In die echtscheidingsbeschikking zijn de tussen partijen getroffen regelingen als opgenomen in het echtscheidingsconvenant van toepassing verklaard, met onder meer als gevolg dat de man geen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen is verschuldigd aan de vrouw.
5. De vrouw heeft op 18 juni 2009 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank strekkende tot vaststelling van de door de man aan haar verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, in dat verzoekschrift begroot op € 175,- per kind per maand met ingang van 1 augustus 2005 en op
€ 225,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2006.
6. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, onder afwijzing van het meer of anders verzochte, de door de man aan de vrouw verschuldigde kinderalimentatie bepaald op € 125,- per kind per maand met ingang van 16 augustus 2005 en
€ 135,- per kind per maand met ingang van 18 juni 2009.
7. De man kan zich in die beschikking niet vinden en heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
De overwegingen van het hof
8. Het hof stelt allereerst vast dat geen grief is gericht tegen de vaststelling van de behoefte van de kinderen in eerste aanleg. Om die reden zal het hof als vaststaand aannemen dat de behoefte van de kinderen kan worden becijferd op € 225,- per kind per maand. Omtrent de tussen partijen bestaande geschilpunten overweegt het hof als volgt.
9. Op grond van artikel 1:400, tweede lid, BW zijn overeenkomsten waarbij van de volgens de wet verschuldigde kinderalimentatie wordt afgezien - bijvoorbeeld door het doen van afstand van de wettelijke plicht tot betaling van kinderalimentatie of iets dergelijks - nietig. De onderhoudsgerechtigde kan in zodanig geval op elk gewenst moment een verzoek indienen tot het vaststellen van kinderalimentatie ten laste van de onderhoudsplichtige.
10. Genoemd artikel sluit niet uit dat de ouders een in beginsel rechtsgeldige overeenkomst kunnen sluiten met betrekking tot de onderhoudsbijdragen. Zij kunnen in dat kader de hoogte van de verschuldigde onderhoudsbijdrage overeenkomen, ook wanneer het de onderhoudsbijdrage ten behoeve van minderjarigen betreft.
11. Een dergelijke overeenkomst kan later worden gewijzigd of ingetrokken op de voet van het bepaalde in artikel 1:401 BW. Zo'n wijzigingsverzoek dient te worden gegrond op de stelling dat de overeenkomst destijds is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven (lid 5), dan wel dat de overeenkomst na het sluiten ervan door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven (lid 1).
12. Partijen zijn in artikel 1.4 van het door hen op 18 juli 2005 ondertekend convenant het volgende overeengekomen:
"De man heeft op het moment van ondertekening van het convenant onvoldoende draagkracht om een vaste bijdrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Partijen zullen op of omstreeks 1 april 2006 aan de hand van de jaarstukken van de man opnieuw bezien of de man alsdan in staat is om een vaste bijdrage te leveren. De man is echter, ondanks het feit dat hij, uitgaande van de Tremanormen geen draagkracht heeft, bereid om in overleg met de vrouw een deel van de kosten van de kinderen voor zijn rekening te nemen".
13. Vast staat dat de man eerste in november 2008 de jaarstukken betreffende zijn onderneming "GTA Tuin en Terrein"aan de vrouw ter beschikking heeft gesteld. De oorzaak daarvan kan hier naar het oordeel van het hof in het midden blijven.
14. Zowel uit de letterlijke tekst als ook uit hetgeen partijen daaromtrent over en weer hebben verklaard, volgt naar het oordeel van het hof dat tussen partijen consensus bestond over het feit dat de man op grond van de Tremanormen destijds geen draagkracht had voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Dat er geen cijfers voorhanden zouden zijn geweest ten tijde van ondertekening van het convenant zoals de vrouw ter zitting heeft opgemerkt en door de man tot op zekere hoogte is betwist, maakt dat niet anders. Duidelijk is immers dat partijen het erover eens waren, gelet op hetgeen wel bekend was, dat de man op grond van de Tremanormen geen draagkracht had voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Voor zover de vrouw heeft gesteld dat de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, kan het hof dat daarom niet volgen mede omdat die stelling in de stukken geen steun vindt.
15. De inkomensgegevens over de jaren na ondertekening van het convenant zijn wel van belang voor het antwoord op de vraag of op enig moment ná ondertekening van het convenant een rechtens relevante wijziging van omstandigheden is opgetreden, bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW.
16. De rechtbank heeft in dit verband het inkomen van de man aldus berekend dat is uitgegaan van de gemiddelde privé onttrekking uit de onderneming van de man over de jaren 2006, 2007 en 2008, te weten € 26.221,-. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de door de man gepresenteerde jaarcijfers van zijn onderneming "GTA Tuin en Terrein" geen betrouwbaar beeld geven (zodat anders dan gebruikelijk niet het bedrijfsresultaat tot uitgangspunt kan worden genomen), gelet op de door de vrouw geconstateerde verschillen en onduidelijkheden en het ontbreken van een aannemelijke verklaring voor die verschillen en onduidelijkheden zijdens de man. De vrouw heeft gewezen op het sterk dalende winstpercentage over de genoemde jaren bij een stijgende omzet, alsmede op de onduidelijke achtergronden van de post "overige bedrijfskosten".
17. In zijn eerste grief heeft de man zich gekeerd tegen de overweging van de rechtbank dat hij geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de door de vrouw geconstateerde verschillen en onduidelijkheden in de cijfers. In de daarmee samenhangende vierde grief heeft de man het standpunt gehuldigd dat de rechtbank ten onrechte zijn inkomen heeft berekend aan de hand van het gemiddelde van de privéonttrekkingen. De grieven falen, reeds omdat de man ook in hoger beroep geen helderheid omtrent de geconstateerde verschillen en onduidelijkheden heeft verschaft en daarentegen nog meer onduidelijkheden omtrent de jaarcijfers en het inkomen van de man zijn ontstaan. Zo heeft de man bijvoorbeeld ter zitting opeens verklaard dat hij privéonttrekkingen heeft gebruikt voor het aflossen van zakelijke schulden. Voor zover dat boekhoudkundig al mogelijk zou zijn heeft de man de zulks niet inzichtelijk gemaakt met relevante bescheiden. De man heeft voorts erkend dat de jaarcijfers onduidelijk zijn.
18. Het hof is van oordeel dat de man met de in hoger beroep overgelegde stukken geenszins de gerezen vragen en onduidelijkheden ten aanzien van de jaarcijfers van zijn onderneming heeft weggenomen, mede omdat de in hoger beroep overgelegde jaarrekeningen 2008 en 2009 (overigens abusievelijk gedateerd
14 september 2009) slechts marginaal verschillen van de stukken zoals die in eerste aanleg zijn gepresenteerd.
19. In zijn tweede grief keert de man zich tegen de overweging van de rechtbank dat hij heeft erkend dat de IB-aangifte 2006 en 2007 als fiscale aftrekpost alimentatiebedragen bevat van € 4000,-, € 3.480,- en € 3.600,-, waarvan is gebleken dat deze niet daadwerkelijk zijn betaald door de man. De man wijst op een bij het beroepschrift gevoegd bankafschrift waaruit blijkt dat hij in 2006 een bedrag van € 4.500,- heeft overgemaakt aan de vrouw onder de vermelding kinderalimentatie. Het hof overweegt hieromtrent dat de grond aan deze grief is komen te ontvallen, nu de man ter zitting van het hof heeft opgemerkt dat hij op aangeven van zijn boekhouder de vermelding 'kinderbijdragen' of woorden van gelijke strekking heeft gebruikt bij de overmaking van een deel van de belastingteruggaaf aan de vrouw met het oog op het fiscaal voordeel voor kinderalimentatie. Deze onjuiste vermelding komt de betrouwbaarheid van de door de man aangeleverde financiële gegevens niet ten goede.
20. In zijn derde grief heeft de man betoogd dat onvoldoende rekening is gehouden met de draagkracht van de vrouw en dat de vrouw stukken dient over te leggen waaruit blijkt dat zij zich voldoende heeft ingespannen om haar werkzame uren uit te breiden dan wel voor inkomsten te zorgen. Hieromtrent overweegt het hof dat de verdiencapaciteit van de onderhoudsgerechtigde vrouw, anders dan bij partneralimentatie, bij kinderalimentatie geen rol speelt. Ook deze grief dient daarom te worden verworpen.
21. Het voorgaande betekent dat de grieven van de man aangaande de draagkrachtberekeningen in eerste aanleg geen doel treffen, zodat het hof de berekening in eerste aanleg van de draagkracht van de man en de verdeling van de behoefte van de kinderen in stand zal laten.
22. Het hof ziet in hetgeen partijen hebben aangevoerd wel aanleiding af te wijken van de in eerste aanleg bepaalde ingangsdatum. Die ingangsdatum is door de rechtbank bepaald op 16 augustus 2005 onder de overweging dat de man, achteraf bezien, al op het moment van het uiteengaan van partijen draagkracht had voor kinderalimentatie. Het hof acht die ingangsdatum evenwel niet redelijk omdat de vrouw tot 18 juni 2009 heeft gewacht met het indienen van haar verzoekschrift. Weliswaar is de man in gebreke gebleven met het tijdig aanleveren van de jaarstukken maar de vrouw had eerder haar verzoek kunnen indienen. Nu beide partijen hierin dus in zekere zin een verwijt kan worden gemaakt, zal het hof de ingangsdatum naar redelijkheid bepalen op 15 juli 2007, zodat beide partijen enig nadeel hebben als gevolg van hun handelen, dan wel nalaten.
De slotsom
23. Het voorgaande betekent dat de bestreden beschikking voor zover het de ingangsdatum betreft niet in stand kan blijven.
Proceskosten
24. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt in zaken als de onderhavige dat ieder der gewezen echtgenoten de eigen kosten van het geding draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Groningen van 9 februari 2010 uitsluitend voor zover het betreft de ingangsdatum van de alimentatie- verplichtingen en stelt deze op 15 juli 2007;
bekrachtigt die beschikking waarvan beroep voor het overige;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Aldus gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, B.J.J. Melssen en H.J. de Ruijter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op 25 januari 2011 in bijzijn van de griffier.