ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ5141

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.080.614
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering na eerdere beëindiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 24 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellant] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het hof oordeelde dat het verzoek terecht was afgewezen door de rechtbank Assen, die op 11 januari 2011 had geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling niet kon worden toegepast. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d, van de Faillissementswet (Fw), dat bepaalt dat een verzoek om schuldsanering moet worden afgewezen indien binnen tien jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek een eerdere schuldsanering is beëindigd. In dit geval was de eerdere schuldsanering van [appellant] beëindigd omdat hij niet aan zijn verplichtingen had voldaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de eerdere schuldsanering van [appellant] van toepassing was van 5 augustus 1999 tot 21 februari 2002 en dat deze tussentijds was beëindigd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigden. Het hof benadrukte dat de wetgever bij de recente wetswijzigingen duidelijk heeft vastgelegd in welke gevallen een eerdere schuldsanering niet aan toelating in de weg staat. Aangezien [appellant] niet onder de door de wetgever genoemde uitzonderingen viel, kon hij niet opnieuw worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek van [appellant] af. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een schuldsaneringsregeling kan worden toegepast en de gevolgen van een eerdere beëindiging van een dergelijke regeling voor toekomstige aanvragen.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 februari 2011
Zaaknummer 200.080.614
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Arrest in de zaak van
[naam appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.T. van Daatselaar, kantoorhoudende te Hoogeveen.
Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van 11 januari 2011 heeft de rechtbank Assen het verzoek van [appellant] om de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem uit te spreken, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 18 januari 2011, heeft [appellant] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling zal worden uitgesproken, kosten rechtens.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 16 februari 2011 is de zaak behandeld. Verschenen is [appellant], bijgestaan door zijn advocaat.
De beoordeling
Inleiding
1. De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d, van de Faillissementswet (hierna: Fw). De rechtbank is van oordeel dat het verzoek behoort te worden afgewezen aangezien binnen tien jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is ingediend, ten aanzien van [appellant] de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest en is gesteld noch gebleken dat de situatie zoals bedoeld in art. 350, derde lid onder a of b of d, Fw zich hier voordoet.
2. [appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiertegen in hoger beroep gekomen.
Het oordeel
3. Op grond van artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d, Fw wordt een verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, indien minder dan tien jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, ten aanzien van de schuldenaar de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest, tenzij de eerdere schuldsanering is beëindigd omdat de schuldenaar de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkte had voldaan, hij weer kon voortgaan met betalen, dan wel omdat hij bovenmatige schulden had doen of laten ontstaan om redenen die hem niet waren toe te rekenen. Deze afwijzingsgrond is imperatief. Dit betekent dat de rechter een verzoek als het onderhavige moet afwijzen, indien de hiervoor bedoelde grond voorligt.
4. Uit de stukken is gebleken dat de wettelijke schuldsaneringsregeling al eerder ten aanzien van [appellant] van toepassing is geweest in de periode van 5 augustus 1999 tot 21 februari 2002. Deze schuldsaneringsregeling is destijds tussentijds beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, aanhef en onder c, Fw, aangezien [appellant] toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten. [appellant] is vervolgens van rechtswege in staat van faillissement verklaard.
5. Voor zover [appellant] zich op het standpunt stelt dat hij weer toegelaten zou moeten worden tot de schuldsaneringsregeling, omdat er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] geïndiceerd is, ziet het hof geen ruimte hem hierin te volgen, aangezien aangenomen moet worden dat de wetgever nog recent, bij de totstandkoming van de wetswijziging die per 1 januari 2008 van kracht is geworden, uitdrukkelijk heeft willen vastleggen in welke gevallen een eerder toegepaste schuldsaneringsregeling niet aan toelating in de weg staat, en dus ook de gevallen waarin dit wel aan toelating in de weg staat (vgl. ook HR 12 juni 2009, LJN BH7357, HR 23 april 2010, RvdW 2010, 572 en HR 5 november 2010, LJN BO2918). Nu vast staat dat [appellant] niet onder een van de door de wetgever genoemde uitzonderingen valt, kan hij op dit moment dan ook niet opnieuw tot de schuldsaneringsregeling worden toegelaten.
Slotsom
6. Op grond van het voorgaande dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J.J. Melssen, voorzitter, B.J.H. Hofstee en J.P. Evenhuis, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 24 februari 2011 in bijzijn van de griffier.