ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ5132

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.067.291
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van gezag over minderjarige na mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 24 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige zoon, die als baby ernstig letsel had opgelopen door mishandelingen. De moeder, die op een geheim adres woont, was in eerste aanleg door de rechtbank Leeuwarden ontheven van het gezag over haar zoon, geboren in 2007, en de pleegmoeder was benoemd tot voogd. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, waarbij zij verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om haar ontheffing van het gezag af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat was om haar plicht tot verzorging en opvoeding van haar kind te vervullen. Dit werd onderbouwd door het feit dat de minderjarige na zijn geboorte met ernstig letsel in het ziekenhuis was opgenomen en dat de ouders hun betrokkenheid bij de mishandelingen ontkenden. De moeder had ook hulp geweigerd en had geen adequate zorg voor haar kind kunnen bieden. Het hof oordeelde dat het belang van het kind, dat inmiddels bij pleegouders woont en zich daar goed ontwikkelt, zwaarder weegt dan het recht van de moeder op hereniging.

De beslissing van het hof was om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij de moeder ontheven blijft van het gezag over haar zoon. Het hof benadrukte dat het belang van het kind voorop staat en dat de stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van groot belang zijn. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en de betrokken partijen, waaronder de moeder, haar advocaat, de Raad voor de Kinderbescherming, de pleegouders en vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg.

Uitspraak

Beschikking d.d. 24 februari 2011
Zaaknummer 200.067.291/01
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[naam moeder],
wonende op een geheim adres,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. mr. P. Rijnsburger, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Friesland en Flevoland, locatie Leeuwarden,
gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad,
Belanghebbenden:
1. [naam vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. [namen pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
3. Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 7 april 2010 heeft de rechtbank Leeuwarden uitvoerbaar bij voorraad de moeder ontheven van het gezag over de minderjarige [naam], geboren op [2007] in de gemeente [geboorteplaats], en [naam pleegmoeder] (de pleegmoeder) benoemd tot voogd over de minderjarige [kind].
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 27 mei 2010, heeft de moeder verzocht de beschikking van 7 april 2010 te vernietigen (het hof begrijpt:) en opnieuw beslissende het verzoek van de raad om de moeder te ontheffen van het gezag over de minderjarige [kind] alsnog af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 5 augustus 2010, heeft de raad het verzoek van de moeder bestreden en verzocht het beroep tegen de beschikking van 7 april 2010 af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een fax van 29 juni 2010 van de moeder en een verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 18 augustus 2010, van BJZ.
Ter zitting van 17 januari 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat en namens de raad, mevrouw Jager. Voorts zijn verschenen de pleegouders en namens BJZ, mevrouw Polak en mevrouw Van Asselt. De vader is opgeroepen, maar niet verschenen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de -inmiddels verbroken- relatie van de ouders is [kind] geboren. De moeder was van rechtswege alleen belast met het gezag over [kind].
2. Op 1 augustus 2007 is [kind], toen vijf weken oud, met ernstig letsel opgenomen in een ziekenhuis en met ingang van 16 augustus 2007 is hij definitief onder toezicht gesteld. Aansluitend op zijn ziekenhuisopname is [kind] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg. Sedertdien woont [kind] bij de pleegouders. De termijn van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn telkens verlengd, laatstelijk bij afzonderlijke beschikkingen van 11 november 2009 voor de periode tot 14 november 2010.
3. De raad heeft in eerste aanleg verzocht om de moeder van het gezag over [kind] te ontheffen en de pleegmoeder te benoemen tot voogd. De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd. De rechtbank heeft daarop beslist zoals vermeld onder 'Het geding in eerste aanleg'. Tegen deze beslissing is door de moeder hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep
4. De moeder heeft aangevoerd dat de gronden voor een ontheffing ontbreken omdat niet is gebleken dat de moeder ongeschikt of onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. De moeder is van mening dat zij met hulp van derden in staat is om zelf de zorg voor [kind] op zich te nemen. Ter ondersteuning van haar stelling heeft de moeder naar voren gebracht dat zij ook de zorg draagt voor haar jongste zoon [kind 2], geboren op [2009].
Het oordeel van het hof
5. Artikel 1:266 BW bepaalt dat een ouder kan worden ontheven van het gezag over zijn kind op de grond dat de ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Op grond van het bepaalde in artikel 1:268 lid 1 BW kan de ontheffing niet worden uitgesproken indien de ouder zich tegen de ontheffing verzet. Deze regel lijdt slechts uitzondering indien er sprake is van één van de situaties als bedoeld in lid 2 onder a tot en met d van dit artikel.
6. In dit geval is alleen het bepaalde onder a van belang. Dit houdt in dat een ontheffing, ondanks verzet van de ouder, uitgesproken kan worden indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel -door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen- onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
7. Vast is komen te staan dat de minderjarige [kind] ten minste zes maanden onder toezicht is gesteld en meer dan een jaar en zes maanden uithuis is geplaatst krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW.
8. Ten aanzien van de ongeschiktheid en onmacht van de moeder om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging van [kind] geenszins kon dragen. [kind] is enkele weken na zijn geboorte met zeer ernstig letsel opgenomen in een ziekenhuis. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de mishandelingen hebben plaatsgevonden toen hij bij zijn ouders thuis was. Ouders ontkennen evenwel hun betrokkenheid in deze. Wat daar verder ook van zij, zeker is dat de moeder niet in staat is geweest haar baby voldoende bescherming te bieden. [kind] is om die reden in augustus 2007 bij de pleegouders geplaatst.
9. Uit de stukken en het verhandelde blijkt voorts dat de moeder de nadien aangeboden hulp in onder meer de vorm van een gezinsopname in De Bron in Beilen niet heeft aanvaard. De moeder heeft om haar moverende redenen tot tweemaal toe een opname geweigerd. Moeder heeft ter zitting weliswaar ontkend dat zij niet mee heeft willen werken, maar het hof heeft geen aanleiding om aan de informatie van de raad en BJZ dienaangaande te twijfelen. Voorts is gebleken dat aan de aanvankelijk wekelijkse contacten tussen de moeder en [kind] een einde is gekomen, nadat de moeder in maart 2008, zonder opgave van redenen, niet meer kwam opdagen en niet reageerde op telefoontjes van de gezinsvoogd. Niet is gebleken, zoals de moeder naar voren heeft gebracht, dat zij nadat de contactregeling op één maal per maand was bepaald, bij herhaling vergeefs heeft verzocht de contactregeling te intensiveren.
10. Gelet op het vooroverwogene staat naar het oordeel van het hof vast dat de moeder ongeschikt en onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [kind] te vervullen. Te meer nu ter zitting ook is gebleken dat de moeder (nog steeds) haar verantwoordelijkheid als ouder voor de zeer ernstige gebeurtenis(sen) niet lijkt in te zien en haar verantwoordelijkheid in deze ontkent terwijl zij anderzijds wel aangeeft dat de vader een zeer agressieve man was.
11. Dat de moeder thans wel de zorg draagt voor haar nadien geboren zoon [kind 2], de contactregeling met [kind] nu wel goed verloopt en de situatie van de moeder, zoals is aangevoerd, is verbeterd, maakt het oordeel van het hof niet anders. [kind] is vlak na zijn geboorte uit huis geplaatst, omdat hij ernstig in zijn geestelijke belangen en gezondheid werd bedreigd. Aanvankelijk is ingezet op een traject richting terugkeer naar huis. Dit traject is vanwege bovengenoemde omstandigheden niet van de grond gekomen. Inmiddels verblijft [kind] vanaf zeer jeugdige leeftijd bij de pleegouders. Hij ontwikkelt zich daar goed en is daar gehecht geraakt aan zijn pleegouders. Aan het belang van de minderjarige [kind] bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie dient een zwaarder wegende betekenis te worden toegekend dan aan het recht van de moeder op hereniging met [kind]. Reeds hierom ontbreekt het vooruitzicht op een terugkeer van [kind] naar de moeder. Te meer nu uit de informatie van de raad is gebleken dat de situatie bij de moeder tijdens de zwangerschap van [kind 2] ronduit zorgelijk was en de raad er niet van overtuigd is dat, gelet op de voorgeschiedenis van de moeder, haar situatie stabiel blijft. Het hof heeft geen aanleiding om aan die informatie te twijfelen.
12. Het hof is voorts van oordeel dat het belang van de moeder om het gezag over [kind] te behouden niet opweegt tegen het belang van [kind] bij duidelijkheid omtrent zijn toekomstperspectief, dat is gelegen in het pleeggezin waar hij al gedurende zijn hele jonge leventje verblijft en waar hij zich goed ontwikkelt. De spanning en onrust die gepaard (kunnen) gaan met het jaarlijks verlengen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing dienen te worden voorkomen. Te meer nu duidelijk is dat de moeder niet achter de plaatsing van [kind] bij de pleegouders staat. Het hof merkt hierbij nog op dat de moeder altijd de moeder van [kind] zal blijven. Echter het belang van [kind] dient hier voorop te staan.
Slotsom
13. Gelet op het voorgaande en gelet op het feit dat de moeder geen grief heeft aangevoerd tegen de benoeming van de pleegmoeder tot voogd, is het hof van oordeel dat de rechtbank de bestreden beschikking op goede gronden heeft gegeven. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, voorzitter, B.J.J. Melssen en G.K. Schipmölder, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 24 februari 2011 in bijzijn van de griffier.