Beschikking d.d. 8 maart 2011
Zaaknummer 200.067.268
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[naam man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.A. Schütz,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P. Bollema,
kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 24 februari 2010 heeft de rechtbank Leeuwarden het verzoek van de man tot wijziging van de beschikking van 1 februari 2006 van diezelfde rechtbank voor wat betreft de daarbij vastgestelde kinder- en partneralimentatie afgewezen en voor recht verklaard dat de verplichting van de man tot betaling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is geëindigd per
1 december 2008.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 25 mei 2010, heeft de man
verzocht de beschikking van 24 februari 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende
zijn verzoek om nihilstelling van de partneralimentatie toe te wijzen per 1 oktober 2006, althans een door het hof te bepalen datum, alsmede te bepalen dat de onderhoudsbijdrage voor [kind] (hierna: [kind]), geboren op
[1994] te [geboorteplaats], met ingang van 1 september 2008, althans een door het hof te bepalen datum, op nihil zal worden gesteld.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 12 juli 2010, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht, bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 24 februari 2010 in stand te laten, het hoger beroep van de man ongegrond te verklaren en zijn verzoeken tot nihilstelling van de partner- en kinderalimentatie af te wijzen, althans, subsidiair indien en voor zover het hof meent dat er grond is voor wijziging en/of nihilstelling van de alimentatie, deze eerst te laten ingaan op de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg en voor een bedrag dat het hof zal bepalen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 28 september 2010 met bijlagen, van mr. Schütz.
Ter zitting van 19 oktober 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen en hun advocaten. Voorafgaand aan de zitting is [kind] gehoord door een raadsheer-commissaris.
De beoordeling
De feiten
1. [kind] is geboren uit het op [1986] gesloten huwelijk van partijen. Dit huwelijk is op [2006] ontbonden. [kind] woont sinds de scheiding bij de vrouw.
2. Op grond van de echtscheidingsbeschikking van 1 februari 2006 dient de man met ingang van 14 februari 2006 € 250,- per maand bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] en € 100,- per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
3. De man heeft op 28 augustus 2006 voor het laatst de door hem verschuldigde partneralimentatie betaald en op 1 augustus 2008 voor het laatst de kinderalimentatie.
4. De man heeft zich op 14 oktober 2009 tot de rechtbank gewend met het verzoek de kinderalimentatie met ingang van 1 september 2008 en de partneralimentatie met ingang van 1 september 2006 op nihil te stellen en voor recht te verklaren dat zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw met ingang van 1 december 2008 is geëindigd. De vrouw heeft zich hiertegen verweerd.
5. Bij de beschikking waarvan beroep is beslist als hiervoor vermeld onder "Het
geding in eerste aanleg". Het appel van de man is gericht tegen deze beslissing voor zover daarbij het verzoek tot wijziging van de kinder- en partneralimentatie is afgewezen. De verklaring voor recht is niet in het appel betrokken.
De geschilpunten
6. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de mondelinge overeenkomsten;
- de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
- de winst uit onderneming;
- de woonlasten;
- de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW;
- de ingangsdatum.
De mondelinge overeenkomsten
7. De man heeft deze procedure in eerste instantie aangespannen, omdat hij met de vrouw mondeling zou zijn overeengekomen dat hij vanaf september 2006 geen partneralimentatie meer hoefde te betalen en vanaf september 2008 geen kinderalimentatie meer. De vrouw heeft deze afspraken bestreden.
8. De rechtbank is voorbij gegaan aan de stellingen van de man, omdat hij hiervan geen bewijs heeft aangeboden, terwijl dit wel op zijn weg lag. De rechtbank heeft bovendien geoordeeld dat de man niet aan zijn stelplicht had voldaan.
9. De man heeft in hoger beroep niet meer geklaagd over het niet-nakomen van de door hem bedoelde afspraken met de vrouw. Hij heeft zijn appel nog slechts gegrond op een wijziging van omstandigheden die bestaat uit het wegvallen van zijn draagkracht.
10. De mogelijke gronden die de man aanvoert voor een andere beslissing dan die van de rechter in eerste aanleg zijn toelaatbaar; immers verandering en vermeerdering vallen hier ook onder. Doordat de man de gronden van zijn verzoeken heeft vermeerderd, zal het hof zich in deze procedure slechts een oordeel vormen over de draagkracht van de man.
De winst uit onderneming
11. De man is op 1 april 2005 als ZZP-er een klussenbedrijf begonnen, [X] Klus- en onderhoudsbedrijf genaamd. Voor die tijd was de man in loondienst als postbode.
12. Uit de jaarstukken van het klussenbedrijf blijken de volgende resultaten:
- 2006: € 34.597,-
- 2007: € 11.720,-
- 2008: € 4.777,-
- 2009: € 3.955,-.
13. De man wijt de kentering in zijn bedrijfsresultaten aan de economische crisis die hard heeft toegeslagen in de bouwsector. Hij heeft in 2006 relatief veel opdrachten gehad. In de jaren daarna is dat minder geworden. Het is lastig om bij deze daling van de opdrachten als ZZP-er overeind te blijven, aldus de man. De concurrentie is groot, hetgeen mede veroorzaakt wordt door de verlaging van het BTW-tarief. Daarnaast is de man begin 2007 enige tijd arbeidsongeschikt geweest als gevolg van rugklachten ontstaan door overbelasting in 2006. Hij is daarvoor van 5 januari 2007 tot en met 7 mei 2007 onder behandeling geweest van een fysiotherapeut. In die tijd had de man nog geen arbeidsongeschiktheids-verzekering. Na zijn herstel heeft de man zijn werkzaamheden weer opgepakt. Sindsdien moet hij het echter wel rustiger aan doen. De man heeft ter zitting aangegeven dat hij momenteel van zijn bedrijfskrediet leeft en dat hij als het ware zijn bedrijf aan het "opeten" is. Er is geen inkomen waarmee draagkracht ontstaat, aldus de man.
14. De man heeft voorts de stelling van de vrouw dat hij, desnoods in loondienst, een vergelijkbaar inkomen als ten tijde van hun huwelijk zou moeten kunnen verdienen weersproken. De man heeft gemotiveerd aangegeven dat het starten als ZZP-er zijn enige mogelijkheid was om, gelet op zijn gezondheidsproblemen, inkomen uit arbeid te genereren. Hij had tijdens het huwelijk van partijen ook reeds rugklachten (hernia) en reumatische pijnen. De vrouw heeft toegegeven dat zij vanuit de huwelijkse periode bekend is met de medische problematiek van de man. De man heeft onbetwist gesteld dat hij vanwege zijn lichamelijke gesteldheid werkzaamheden moet doen waarbij hij zoveel mogelijk verschillende bewegingen kan maken. Omdat een postbode veel monotone handelingen verricht, was de man fysiek niet meer in staat dit beroep uit te oefenen. Werken in de bouw was een goed alternatief. In die sector een baan in loondienst vinden, zoals de vrouw heeft aangedragen, is nagenoeg onmogelijk, omdat personeel in die branche en in deze tijd eerder wordt afgestoten dan wordt aangenomen, aldus de man.
15. De vrouw heeft weliswaar aangevoerd dat de man ook zwarte inkomsten heeft,
maar bij een dergelijk globale stelling kan de man volstaan met een niet-
gemotiveerde betwisting. Dat laatste heeft hij gedaan.
16. Gelet op de drastisch dalende resultaten zoals genoemd onder 12 in combinatie met de toelichting van de man daarop ter zitting, is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk geworden dat het bedrijf van de man in financieel zeer zwaar weer zit. Niet valt uit te sluiten dat de man zelfs op een faillissement afstevent. Gezien de stelling van de man dat zijn bedrijfskrediet een steeds groter negatief saldo vertoont, omdat hij gelden opneemt om van te leven, acht het hof het voldoende geloofwaardig dat er bij de man aan de inkomstenzijde niet genoeg binnenkomt om enige bijdrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] en in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Bij deze stand van zaken kunnen de tussen partijen in geschil zijnde lasten onbesproken blijven.
De ingangsdatum
17. In zaken waarin wijziging wordt verzocht van een vastgestelde alimentatie-bijdrage is het gebruikelijk dat deze wijziging eerst ingaat op de datum waarop het inleidend verzoek ter griffie van de rechtbank is ingediend. In de onderhavige zaak is dit op 14 oktober 2009 geschied.
18. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven af te wijken van hetgeen gebruikelijk is. Het door de man aangevoerde is daartoe onvoldoende.
19. De man heeft gesteld dat de nihilstelling met terugwerkende kracht dient in te gaan per 1 oktober 2006 (partneralimentatie) respectievelijk 1 september 2008 (kinderalimentatie), omdat de gevolgen daarvan voor de vrouw toch niet ingrijpend zijn nu hij feitelijk sinds die data niets aan haar heeft betaald. Het hof passeert deze stelling nadrukkelijk. De man heeft zich in appel uitsluitend beroepen op een wijziging van omstandigheden op het punt van zijn draagkracht. Tussen de data met ingang waarvan de man wijziging verzoekt en het daadwerkelijk indienen van zijn verzoekschrift ligt een periode van drie respectievelijk één jaar. In de tussentijd heeft de man ruimschoots de gelegenheid gehad om eerder actie te ondernemen in het geval dat zijn draagkracht betaling van de eerder in rechte vastgestelde onderhoudsbijdragen niet langer toeliet. Het had op de weg van de man gelegen om op die grond een wijzigingsverzoek in te dienen en daarmee niet te wachten totdat het LBIO met executiemaatregelen startte. Dat de man de zaak tot 14 oktober 2009 als het ware op zijn beloop heeft gelaten dient thans niet beloond te worden met een nihilstelling met terugwerkende kracht. Het is niet aan de man om uitspraken van de rechter naast zich neer te leggen en de door hem verschuldigde alimentatie op eigen initiatief niet te betalen.
20. Nu de ingangsdatum van de nihilstelling op 14 oktober 2009 wordt gesteld en de alimentatieplicht van de man jegens de vrouw (in ieder geval) per 1 december 2008 reeds is geëindigd, zal het verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie over de periode van 1 oktober 2006 tot 1 december 2008 worden afgewezen. Wat betreft de partneralimentatie kan de beschikking waarvan beroep dus in stand blijven.
Slotsom
21. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep voor wat betreft de partneralimentatie te worden bekrachtigd en voor wat betreft de kinderalimentatie te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor wat betreft de partneralimentatie en voor zover aan hoger beroep onderworpen;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor wat betreft de kinderalimentatie;
en in zoverre opnieuw beslissende:
wijzigt de beslissing van de rechtbank Leeuwarden van 1 februari 2006 en bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind], geboren op [1994], met ingang van 14 oktober 2009 op nihil;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, B.J.J. Melssen en
R. Feunekes, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 maart 2011 in het bijzijn van de griffier.