ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ5100

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.057.346
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinderalimentatie en draagkracht van de onderhoudsplichtige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 8 maart 2011, betreft het een hoger beroep inzake de kinderalimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen voor hun minderjarige kind, geboren in 2002. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.Th. van Jaarsveld, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 11 november 2009 aangevochten, waarin de alimentatie was vastgesteld op € 180,- per maand. De vrouw, Monique de Jong, heeft geen verweerschrift ingediend en was niet aanwezig op de zitting. De rechtbank had eerder de alimentatie voor de periode van 18 maart 2009 tot 1 juni 2009 vastgesteld op € 180,- per maand, en voor de periode van 1 juni 2009 tot 16 juli 2009 op nihil, en daarna op € 62,- per maand.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de draagkracht van de man. De man heeft gesteld dat zijn inkomen onjuist was vastgesteld en dat hij sinds 14 mei 2009 geen inkomen uit dienstbetrekking meer had, maar afhankelijk was van uitkeringen en uitzendwerk. Het hof heeft de jaaropgaven van het UWV en het uitzendbureau in overweging genomen en vastgesteld dat de man een jaarinkomen van € 12.628,- had. Het hof heeft ook de bijstandsnorm en de woonlasten van de man in de beoordeling betrokken. Het hof oordeelde dat de nieuwe partner van de man geacht wordt in eigen levensonderhoud te voorzien, en dat de man niet voldoende had aangetoond dat zijn partner niet kon bijdragen aan de woonlasten.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en opnieuw beslist dat de man de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind met ingang van 18 maart 2009 tot 14 mei 2009 op € 180,- per maand moet vaststellen. Voor de periode daarna heeft het hof geoordeeld dat de man niet in staat was om een bijdrage te leveren, gezien zijn financiële situatie. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 8 maart 2011
Zaaknummer 200.057.346
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[naam man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.Th. van Jaarsveld, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
Monique de Jong,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
voorheen advocaat mr. A. Jeulink, kantoorhoudende te Leeuwarden,
thans zonder advocaat.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 11 november 2009 heeft de rechtbank Leeuwarden de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam kind] (hierna: [kind]), geboren op [2002] te [geboorteplaats], met ingang van 18 maart 2009 tot 1 juni 2009 bepaald op € 180,- per maand, met ingang van 1 juni 2009 tot 16 juli 2009 bepaald op nihil en met ingang van 16 juli 2009 bepaald op € 62,- per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie op 10 februari 2010, heeft de man verzocht de beschikking van 11 november 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen, althans
- zo het hof meent dat op enig moment tussen de indiening van het verzoekschrift en
1 juni 2009 en vanaf 16 juli 2009 enige draagkracht bij de man heeft bestaan - in zoverre een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] in goede justitie te bepalen.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vrouw geen verweerschrift ingediend.
Het hof heeft kennisgenomen van een faxbericht van 19 februari 2010 van
mr. Jeulink waarin zij het hof meedeelt dat zij in hoger beroep niet als advocaat van de vrouw optreedt.
Tevens heeft het hof kennisgenomen van een brief van 25 februari 2010 met bijlage, een brief van 30 maart 2010 met bijlagen en een brief van 24 september 2010 met bijlagen, alle van mr. Van Jaarsveld.
Ter zitting van 5 oktober 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man en zijn advocaat. Hoewel behoorlijk opgeroepen, is de vrouw niet verschenen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit het huwelijk tussen de man en de vrouw is [kind] geboren.
2. Bij beschikking van [2006] van de rechtbank Leeuwarden is de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken. Deze beschikking is op [2006] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3. De vrouw heeft bij verzoekschrift van 18 maart 2009 verzocht om de door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] met ingang van 1 januari 2008 vast te stellen van € 180,- per maand.
4. Bij de bestreden beschikking is op dit verzoek beslist zoals hiervoor weergegeven onder 'het geding in eerste aanleg'.
5. De behoefte van [kind], in eerste aanleg vastgesteld op € 230,- per maand, is in hoger beroep niet (meer) in geschil.
De geschilpunten
6. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de draagkracht van de man op de volgende punten:
- het inkomen;
- de bijstandsnorm;
- de woonlasten;
- de ziektekosten;
- de verdeling ter voorziening in de behoefte van de kinderen.
De draagkracht van de man
Het inkomen
7. De man heeft in hoger beroep gesteld dat bij de bestreden beschikking voor wat betreft de periode van 14 mei 2009 tot 1 juni 2009 en voor wat betreft de periode vanaf 16 juli 2009 van een onjuist inkomen is uitgegaan. De man heeft daarbij aangevoerd dat hij vanaf 14 mei 2009 geen inkomen uit dienstbetrekking bij Reax Deta meer heeft omdat zijn dienstverband per die datum is beëindigd. Tevens heeft de man aangevoerd dat - anders dan de rechtbank heeft aangenomen - zijn inkomen uit uitzendwerk in de weken 28 tot en met 31 van 2009 niet maatgevend is voor de periode vanaf 16 juli 2009. Volgens de man bestond zijn inkomen sinds de beëindiging van zijn dienstverband bij Reax Deta per 14 mei 2009 uit een werkloosheidsuitkering, een ziektewetuitkering en inkomen uit uitzendwerk via MF Uitzendbureau. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij onder meer de jaaropgaven van het UWV en van MF uitzendbureau over 2009 overgelegd.
8. Het hof overweegt dat bij de bestreden beschikking het inkomen van de man in de periode van 18 maart 2009 tot 14 mei 2009 is bepaald aan de hand van zijn inkomen uit zijn dienstbetrekking bij Reax Deta. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is het hof voorts gebleken dat het dienstverband van de man bij Reax Deta per 14 mei 2009 is beëindigd. Het hof is aldus van oordeel dat, aangezien niet anders is gesteld of gebleken, het inkomen van de man vanaf dat moment is gewijzigd. Het hof zal voor de periode tot 14 mei 2009 het inkomen uit dienstbetrekking bij Reax Deta zoals in eerste aanleg is vastgesteld, als uitgangspunt nemen, te weten € 17.694,- bruto per jaar.
9. Het hof is voor wat betreft het overige deel van 2009, dus vanaf 14 mei 2009 tot 31 december 2009, met de man van oordeel dat zijn inkomen moet worden bepaald aan de hand van hetgeen daarover uit de jaaropgaven van het UWV en MF Uitzendbureau blijkt. Gesteld noch gebleken is dat de man in de voor de onderhavige kwestie relevante periode méér inkomen heeft genoten dan uit de voornoemde jaaropgaven blijkt zodat het hof daar vanuit zal gaan. Uit die jaaropgaven blijkt dat de man vanaf 14 mei 2009 tot en met 31 december 2009 de volgende inkomsten heeft gehad:
- MF Uitzendbureau € 2.031,- bruto/€ 1.560,- netto;
- UWV (Zw) € 942,- bruto / € 781,- netto;
- UWV (WW) € 4.919,- bruto/ € 3.795,- netto.
Geëxtrapoleerd naar een heel jaarinkomen gaat het hof voor deze periode uit van een jaarinkomen van € 12.628,-.
10. Het hof zal voor wat betreft de periode vanaf 1 januari 2010 uitgaan van het inkomen zoals dat blijkt uit de door de man overgelegde betaalspecificaties WW en de uitkeringsspecificaties WWB. Uit deze stukken volgt dat aan de man een WWB-uitkering is toegekend en dat zijn overige inkomsten daar op in mindering worden gebracht. Het hof is van oordeel dat op grond van de voornoemde stukken genoegzaam is komen vast te staan dat de man een inkomen op bijstandsniveau heeft. Op basis van die gegevens, en dus nog afgezien van de lasten die daarop nog in mindering strekken, acht het hof voldoende komen vast te staan dat de man in de periode vanaf 1 januari 2010 geen draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding [kind] te leveren.
De bijstandsnorm
11. Sinds de inwerkingtreding van de Wet Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (Stb. 2008, 500) is op 1 maart 2009 in artikel 1:400 lid 1 BW een wettelijke voorrangsregeling voor kinderalimentatie opgenomen. De draagkracht van de onderhoudsplichtige dient aldus eerst te worden aangewend ter voorziening in de kosten van opvoeding en verzorging van zijn minderjarige kind. De nieuwe partner wordt geacht als volwassene financieel voor zichzelf te kunnen zorgen, daar waar dit van minderjarige kinderen niet kan worden verlangd. Dit heeft onder meer tot gevolg dat bij de bepaling van de draagkracht van de onderhoudsplichtige in beginsel de norm voor een alleenstaande wordt gehanteerd.
De woonlasten
12. De man heeft gesteld dat de hypotheeklast van de eigen woning € 450,- per maand bedraagt (in plaats van de in de bestreden beschikking in aanmerking genomen
€ 342,- per maand), dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de overige aan de hypotheek gekoppelde verplichtingen en dat hij de woonlast niet kan delen met zijn partner omdat zij niet over inkomen beschikt.
13. Het hof is van oordeel dat op grond van de door de man overgelegde brief van Reaal van 27 februari 2009 genoegzaam is komen vast te staan dat het openstaande hypotheekbedrag € 100.000,- bedraagt en dat daarover een rentepercentage wordt berekend van 5,4% en aldus € 450,- per maand aan rente is verschuldigd. Het hof is van oordeel dat de man zijn standpunt betreffende de woonlast voor zover dit het voormelde bedrag te boven gaat, onvoldoende heeft onderbouwd aangezien van overige aan de hypotheek gekoppelde lasten niet, althans onvoldoende uit de stukken is gebleken.
14. Voorts is het hof van oordeel dat gelet op het hiervoor onder 11 genoemde uitgangspunt geldt dat de nieuwe partner van de man wordt geacht geheel in eigen levensonderhoud te (kunnen) voorzien, zodat zij tevens (voor de helft) kan bijdragen aan de woonlasten, welk uitgangspunt ook in de bestreden beschikking is toegepast. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer wordt aangetoond dat van de partner niet gevergd kan worden een zodanige bijdrage in deze woonlasten te leveren. Het hof is van oordeel dat de man in hoger beroep niet, althans onvoldoende heeft aangetoond dat van zijn partner niet gevergd kan worden dat zij de helft van hun woonlasten draagt. Het hof overweegt hieromtrent dat uit de stukken niet blijkt van (gebrek aan) verdiencapaciteit bij de partner. Het hof zal daarom de helft van de woonlast aan de partner van de man toerekenen. De hypotheekrente bedraagt € 450,- per maand en het forfait overige eigenaarslasten € 48,- per maand. De aan de partner toe te rekenen bijdrage in de bruto woonlast bedraagt aldus € 249,- per maand. Het hof zal, evenals de rechtbank, in de berekening van de draagkracht van de man een eigen woningforfait meenemen van € 300,- per jaar.
De ziektekosten
15. Zoals hiervoor onder 11 is overwogen, wordt de nieuwe partner bij de draagkrachtberekening buiten beschouwing gelaten, zodat het hof evenmin de premie van de ziektekostenverzekering van de partner in de draagkrachtberekening van de man zal betrekken.
De draagkrachtberekening
16. Het hof is bij de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekeningen over de periodes van 18 maart 2009 tot 14 mei 2009 (I) en van 14 mei 2009 tot en met
31 december 2009 (II) - behoudens het voorgaande - uitgegaan van de overige, in hoger beroep niet bestreden posten zoals daarvan uit de bestreden beschikking is gebleken.
17. Uit de berekening over periode I volgt dat de man in die periode de ten behoeve van [kind] verzochte bijdrage van € 180,- per maand kan betalen. Uit de berekening over periode II blijkt dat in die periode het draagkrachtloos inkomen van de man zijn besteedbare inkomen overschrijdt, zodat hij vanaf 14 mei 2009 niet in staat is om een bijdrage te leveren in de kosten van [kind].
De verdeling ter voorziening in de behoefte van de kinderen
18. Voor zover de man heeft aangevoerd dat tussen hem en de vrouw een draagkrachtvergelijking moet worden gemaakt in verband met de verdeling van de kosten van [kind], overweegt het hof het volgende. In hoger beroep is de behoefte van [kind] van € 230,- per maand, niet betwist. De vrouw heeft verzocht om een bijdrage van de man ter hoogte van € 180,- per maand. Aldus levert de vrouw een aandeel van € 50,- per maand in de kosten van [kind]. Bovendien is in hoger beroep niet betwist dat de vrouw tevens de kosten van de kinderopvang voor [kind] voldoet. Het hof is van oordeel dat de vrouw aldus reeds een substantieel deel van de kosten van [kind] draagt. Het hof neemt de overweging van de rechtbank dienaangaande over en maakt deze tot de zijne.
De slotsom
19. De beschikking waarvan beroep zal doelmatigheidshalve geheel worden vernietigd en er zal opnieuw worden beslist zoals hieronder aangegeven.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind], geboren op
[2002], met ingang van 18 maart 2009 tot 14 mei 2009 op € 180,- per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, A.W. Beversluis en
J.G. Idsardi, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 maart 2011 in bijzijn van de griffier.