ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ5088

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.072.842
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming deskundige in bewind- en mentorschapszaak met betrekking tot de betrokkene

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Groningen, waarbij de betrokkene, geboren op 4 juli 1924, onder bewind en mentorschap is gesteld. De rechtbank had op 31 mei 2010 de bewindvoerder Marine Wijngaard-Tchobanian ontslagen en Senturra Bewindvoering BV als nieuwe bewindvoerder benoemd. De betrokkene verzocht in hoger beroep om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het bewind en mentorschap op te heffen. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder brieven van de betrokken huisartsen, en heeft vastgesteld dat er geen psychiatrische problematiek is vastgesteld door de huisartsen, maar dat dit niet tot hun discipline behoort. Het hof heeft besloten een deskundige te benoemen, de heer R.C. Oudevoshaar, ouderenpsychiater, om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de situatie van de betrokkene. Het hof heeft vragen geformuleerd die de deskundige moet beantwoorden, waaronder de vraag of de betrokkene in staat is zelfstandig te wonen en in hoeverre haar doofheid haar dagelijks functioneren beperkt. De deskundige moet ook onderzoeken of er aanwijzingen zijn voor psychiatrische problematiek en in hoeverre de betrokkene in staat is haar financiën zelfstandig te beheren. De beslissing van het hof is om de deskundige te benoemen en het onderzoek te laten uitvoeren, met de verwachting dat de deskundige het hof schriftelijk rapporteert over de bevindingen. De termijn voor het inleveren van het rapport is vastgesteld op 10 mei 2011. Het hof houdt verdere beslissingen aan totdat het rapport is ontvangen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 17 maart 2011
Zaaknummer 200.072.842
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[naam betrokkene],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat voorheen mr. M.R. van der Veen, kantoorhoudende te Groningen,
advocaat thans mr. B. Jans, kantoorhoudende te Groningen,
Belanghebbenden:
1. [naam],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. H.G.B. van der Wal, kantoorhoudende te Winschoten,
2. [naam 2],
wonende te Norg,
3. Senturra Bewindvoering BV,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: de bewindvoerder.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 31 mei 2010 heeft de rechtbank Groningen, sector kanton, Marine Wijngaard-Tchobanian, met ingang van de datum van de beschikking, als bewindvoerder en mentor van de betrokkene ontslagen. De rechtbank heeft vervolgens als bewindvoerder Senturra Bewindvoering BV en als mentor [naam 2] benoemd. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen bij de griffie op 30 augustus 2010, heeft de betrokkene verzocht om, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de rechtbank Groningen van 31 mei 2010 te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de betrokkene tot opheffing van het op 1 september 2009 uitgesproken bewind en mentorschap toe te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie rechtvaardig oordeelt.
Bij verweerschrift, ingekomen bij de griffie op 14 oktober 2010, heeft [naam] het verzoek bestreden en verzocht de beschikking van de kantonrechter van 31 mei 2010, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden, te bevestigen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
16 september 2010, van mevrouw S.I. Doorn namens de bewindvoerder en een brief van 10 februari 2011 met bijlagen van mr. Jans.
Ter zitting van 24 februari 2011 is de zaak behandeld. De betrokkene is - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen. Mr. Jans heeft ter terechtzitting namens de betrokkene het woord gevoerd. [naam 2] is verschenen en namens de bewindvoerder zijn mevrouw Kuipers en mevrouw Giethoorn verschenen. [naam] is - met bericht - niet verschenen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Namens de betrokkene, geboren op 4 juli 1924, is op 14 april 2009 een verzoek gedaan tot onderbewindstelling en/of instelling van mentorschap. De rechtbank heeft op 15 juni 2009 een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2 Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz) verleend om de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen verblijven. De betrokkene was van 17 juni 2009 tot en met 16 oktober 2009 opgenomen op de afdeling Ouderenpsychiatrie van Dignis, locatie Zuidlaren, onderdeel uitmakende van Lentis. Zij verbleef vervolgens van 16 oktober 2009 tot en met 15 december 2009 bij [naam 2] en diens partner.
2. Op 2 november 2009 is namens de betrokkene een verzoek gedaan tot het opheffen van het bewind en mentorschap.
3. De kantonrechter heeft op 16 februari 2010 een tussenbeschikking gegeven en verzocht om nadere informatie te verstrekken over onder meer de medische situatie van de betrokkene.
4. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de kantonrechter beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de betrokkene is hiertegen gericht.
De overwegingen
5. Op grond van artikel 1:431 lid 1 BW kan, indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, een bewind worden ingesteld over één of meer goederen die hem als rechthebbende (zullen) toebehoren.
6. Een mentorschap kan - zo blijkt uit artikel 1:450 lid 1 BW - worden ingesteld ten behoeve van de meerderjarige die als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijk toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
7. De betrokkene is van mening dat het bewind en het mentorschap opgeheven dienen te worden. Zij stelt zowel lichamelijk als geestelijk goed te functioneren, hetgeen volgens haar bevestigd wordt door M. Hemmen (de huisarts), [naam 3] (de partner van [naam 2]) en H. Wielinga (een praktijkgenoot van de huisarts). De betrokkene kan, indien dit nodig is, een beroep doen op het maatschappelijk werk (te weten: MJD).
8. Weliswaar geven beide huisartsen aan dat er bij de betrokkene geen sprake is van psychiatrische problematiek, doch het hof is van oordeel dat hieraan slechts zeer geringe betekenis kan worden toegekend. Het vaststellen van de aan- of afwezigheid van psychiatrische problematiek bij ouderen behoort immers niet tot de discipline van een huisarts, maar tot de discipline van een ouderenpsychiater.
De betrokkene stelt wel in staat te zijn om te communiceren, maar wordt hierin door haar doofheid enigszins beperkt. Beide huisartsen verklaren dat de betrokkene in staat is om één op één te communiceren.
9. Hoewel gesteld wordt dat de betrokkene wel in staat is om één op één te communiceren heeft het hof dit zelf niet kunnen beoordelen, nu de betrokkene niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen. Daarenboven was het, blijkens de tussenbeschikking van 16 februari 2010, voor de kantonrechter niet mogelijk om met de betrokkene te communiceren, omdat zij - naast haar doofheid - de door de kantonrechter gestelde vragen niet leek te begrijpen.
10. Gelet op het voorgaande acht het hof zich thans nog onvoldoende geïnformeerd en acht het een onafhankelijk onderzoek noodzakelijk alvorens te beslissen over de vraag of het bewind en/of het mentorschap opgeheven dient te worden.
11. Het hof is voornemens om als deskundige te benoemen de heer R.C. Oudevoshaar, ouderenpsychiater, verbonden aan het Universitair Centrum Psychiatrie van het Universitair Medisch Centrum Groningen, die zich bereid heeft verklaard het deskundigenbericht op te stellen.
12. Naar het oordeel van het hof dient de deskundige zich in ieder geval uit te laten over de volgende vragen:
a. Is de betrokkene in staat om zelfstandig te wonen?
b. In hoeverre beperkt de doofheid van de betrokkene haar in haar dagelijks functioneren?
c. In hoeverre ondervindt de betrokkene beperkingen in haar algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL)?
d. In hoeverre ondervindt de betrokkene beperkingen in haar bijzondere dagelijkse levensverrichtingen (BDL)?
e. Zijn er aanwijzingen voor psychiatrische problematiek bij de betrokkene?
f. Zo ja, welke beperkingen brengt deze psychiatrische problematiek met zich mee?
g. Is de betrokkene in staat om zelfstandig het beheer over haar financiën te voeren?
13. Het hof gaat ervan uit dat de deskundige - indien en voor zover het onderzoek daartoe aanleiding geeft - ook melding zal maken van verdere opmerkingen die van belang zijn voor de beoordeling van de aan het hof voorliggende vraag of het bewind en het mentorschap van de betrokkene opgeheven dient te worden. Het hof laat het verder aan de deskundige over of deze zich genoodzaakt ziet - ter beantwoording van de hiervoor genoemde vragen, van eventuele aanvullende vragen en van vragen die in de optiek van de deskundige noodzakelijkerwijs beantwoording behoeven - informatie in te winnen bij eventuele andere instellingen en/of personen die betrokken zij bij het bewind en mentorschap van de betrokkene, waarbij het hof ervan uitgaat dat de betrokkene hiermee zal instemmen. Het hof laat eveneens aan de deskundige de inrichting van het onderzoek over met dien verstande dat hij daarbij de Leidraad deskundige in civiele zaken in acht dient te nemen (te vinden op rechtspraak.nl, naar de rechter, landelijke regelingen, sector civiel recht). Daarbij merkt het hof op het wel van belang te achten dat de deskundige de betrokkene (eveneens) buiten de aanwezigheid van anderen zal onderzoeken.
14. De deskundige dient het hof schriftelijk te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek.
15. Het aan de deskundige toekomende bedrag wordt overeenkomstig de daarvoor bij en krachtens de wet gestelde regelingen ten laste van 's Rijks kas door de griffier aan de deskundige betaald.
16. Het hof acht het het meest opportuun - mede in verband met de gewenste voortgang in de procedure - om de deskundige thans reeds te benoemen en een volledige opdracht te verstrekken. Het hof zal de benoeming in laten gaan, tenzij de betrokkene binnen een week na uitspraak van deze beschikking schriftelijk en gemotiveerd kenbaar maakt bezwaren te hebben tegen de te benoemen deskundige en/of de te beantwoorden vragen. In dat geval zal het hof in zoverre nader beslissen.
De beslissing
Het gerechtshof:
alvorens verder te beslissen:
benoemt tot deskundige de heer R.C. Oudevoshaar, ouderenpsychiater, verbonden aan het Universitair Centrum Psychiatrie van het Universitair Medisch Centrum Groningen, teneinde een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen, onder meer aan de hand van de in rechtsoverweging 13 geformuleerde vragen;
verzoekt de deskundige het hiervoor bevolen onderzoek te verrichten en daartoe al datgene te doen dat nuttig en nodig is, één en ander met inachtneming van hetgeen in rechtsoverwegingen 13 en 14 is overwogen;
benoemt mr. J.D.S.L. Bosch tot raadsheer-commissaris onder wiens leiding het onderzoek door de deskundige zal worden ingesteld;
bepaalt dat het aan de deskundige toekomende bedrag ten laste van 's Rijks kas komt overeenkomstig de daarvoor bij en krachtens de wet gestelde regelingen;
bepaalt de termijn waarbinnen de deskundige het schriftelijk bericht moet inleveren op 10 mei 2011;
stelt de betrokkene in de gelegenheid om desgewenst binnen één week na heden het hof bij brief om een nadere beslissing te verzoeken als bedoeld in rechtsoverweging 17;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, J.D.S.L. Bosch en J.P. Evenhuis, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van