ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ5085

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.070.428
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling ingangsdatum kinderalimentatie en draagkracht van de ouders in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 17 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie en de draagkracht van de ouders na hun echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.W. Siebenga, had in eerste aanleg verzocht om een bijdrage van de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Bijlsma, voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarop de vrouw in hoger beroep ging. Het hof heeft vastgesteld dat de ingangsdatum van de kinderalimentatie moet aansluiten bij de datum van het verzoek tot wijziging van de voorlopige voorzieningen, namelijk 3 maart 2010. Het hof oordeelde dat er sprake was van een niet voor herstel vatbaar inkomensverlies van de man, maar dat dit verlies niet verwijtbaar was. De vrouw had verzocht om een bijdrage van € 462,50 per kind per maand, maar het hof concludeerde dat de man geen draagkracht had om enige bijdrage te voldoen. De behoefte van de kinderen werd vastgesteld op € 925,-- per maand, maar de man kon deze bijdrage niet betalen. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de man geen alimentatieverplichting werd opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak om zowel de ingangsdatum van de alimentatie als de draagkracht van de ouders zorgvuldig te beoordelen in het kader van echtscheidingsprocedures.

Uitspraak

Beschikking d.d. 17 maart 2011
Zaaknummer 200.070.428
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.W. Siebenga, kantoorhoudende te Utrecht,
tegen
[naam man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. T. Bijlsma, kantoorhoudende te Heerenveen.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 21 april 2010 heeft de rechtbank Leeuwarden - voor zover voor dit hoger beroep van belang - het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren op [2001] in de gemeente [geboorteplaats], en [kind 2], geboren op [2004] in de gemeente [geboorteplaats], dient te voldoen van € 600,-- per kind per maand, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 16 juli 2010, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 21 april 2010 te vernietigen voor zover het de afwijzing van het verzoek om kinderalimentatie betreft en opnieuw beslissende te bepalen dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen wordt gesteld op € 462,50 per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen en met ingang van 1 maart 2010, of althans in ieder geval met ingang van 3 juni 2010, althans op een door het hof in goede justitie vast te stellen bijdrage en met ingang van een door het hof in goede justitie vast te stellen ingangsdatum.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 10 september 2010, heeft de man het verzoek bestreden en verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen als zijnde niet gegrond en als zijnde niet juist.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
24 augustus 2010 met bijlagen van mr. Siebenga, een brief van 4 januari 2011 met bijlagen van mr. M. Haverkort namens mr. Siebenga en een faxbericht van
10 januari 2011 met bijlagen van mr. Bijlsma.
Ter zitting van 20 januari 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vrouw en de man, beiden bijgestaan door hun advocaat. Mr. Bijlsma heeft pleitaantekeningen overgelegd.
De beoordeling
Te laat binnengekomen stuk
1. Op 18 januari 2011 is een faxbericht, gedateerd 18 januari 2011, met een bijlage van mr. Siebenga bij het hof binnengekomen. Dit faxbericht is in strijd met het procesreglement korter dan tien kalenderdagen voorafgaand aan de zitting door het hof ontvangen. Daarom zal het hof dit bericht en de daaraan gehechte bijlage buiten beschouwing laten.
De vaststaande feiten
2. Partijen zijn op [2002] met elkaar gehuwd. Voorafgaande aan dit huwelijk is [kind 1] geboren en tijdens het huwelijk is [kind 2] geboren. Partijen hebben van rechtswege gezamenlijk het gezag over de minderjarigen. [kind 1] en [kind 2] hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3. Bij beschikking van 3 december 2008 in de voorlopige voorzieningenprocedure is bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en Groen dient te voldoen van € 389,-- per kind per maand. Bij beschikking van 21 april 2010 met betrekking tot de wijziging van de voorlopige voorzieningen is deze bijdrage met ingang van 3 maart 2010 op nihil gesteld.
4. Het huwelijk tussen partijen is op 3 juni 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 21 april 2010 in de registers van de burgerlijke stand.
5. Bij haar inleidend verzoekschrift heeft de vrouw onder meer verzocht te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen dient te voldoen van € 600,-- per kind per maand. De man heeft tegen dit verzoek een verweerschrift ingediend.
6. Bij de hiervoor genoemde echtscheidingsbeschikking van 21 april 2010 heeft de rechtbank - voor zover voor dit hoger beroep van belang - beslist zoals hiervoor is weergegeven onder 'Het geding in eerste aanleg'. De vrouw heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld.
De geschilpunten
7. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
* de ingangsdatum van een eventuele betalingsverplichting;
* de behoefte van [kind 1] en [kind 2];
* de draagkracht van de vrouw en wel op de volgende punten:
o het inkomen;
o de huurlasten;
* de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
o het inkomen uit Hoezo14;
o het inkomen uit [naam BV] BV;
o de zelfstandigenaftrek en de MKB winstvrijstelling;
o de pensioenvoorziening;
o de arbeidsongeschiktheidspremie;
o de woonlasten;
o de zorgtoeslag;
o de kosten van de omgangsregeling.
De overwegingen
De ingangsdatum van een eventuele betalingsverplichting
8. De vrouw heeft primair verzocht de door de man te betalen kinderbijdrage met ingang van 1 maart 2010 vast te stellen. Subsidiair is zij van mening dat de betalingsverplichting van de man dient in te gaan op 3 juni 2010. De man stelt zich op het standpunt dat een eventuele betalingsverplichting dient in te gaan vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk tussen partijen, derhalve op
3 juni 2010.
9. Het hof stelt voorop dat in geval van vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarigen - anders dan bij vaststelling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van een ex-echtgeno(o)t(e) - de datum van ontbinding van het huwelijk niet leidend is voor de bepaling van de ingangsdatum. De onderhoudsverplichting vangt immers aan op de datum waarop partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan. In verband met de rechtszekerheid vangt de betalingsverplichting in beginsel aan op de datum van indiening van het verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage.
10. De vrouw heeft haar verzoek tot het vaststellen van een betalingsverplichting ingediend in december 2008. Uit de stukken blijkt dat in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure reeds aan de man een betalingsverplichting was opgelegd. Op 3 maart 2010 is een verzoek tot wijziging van de voorlopige voorzieningen ingediend. Het hof ziet aanleiding om in het kader van de onderhavige procedure aansluiting te zoeken bij deze datum en overweegt daartoe het volgende. Naar aanleiding van het wijzigingsverzoek is bij beschikking van
21 april 2010 in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure de betalingsverplichting van de man met ingang van 3 maart 2010 op nihil gesteld, terwijl voorts bij afzonderlijke beschikking van 21 april 2010 het inleidend verzoek van de vrouw is afgewezen. Het hof is van oordeel dat er zozeer een verband bestaat tussen de procedure tot wijziging van de voorlopige voorzieningen en de procedure in de hoofdzaak, dat in het kader van de hoofdzaak aansluiting dient te worden gezocht bij de ingangsdatum van de wijziging van de voorlopige voorzieningen, zijnde 3 maart 2010. Het hof zal daarom die datum als ingangsdatum hanteren.
De behoefte van [kind 1] en [kind 2]
11. Tussen partijen staat de hoogte van de behoefte van [kind 1] en [kind 2] ter discussie. Het hof zal de behoefte van de kinderen conform de Tremanormen vaststellen. Uitgangspunt daarbij dient te zijn het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen voorafgaande aan het feitelijk uit elkaar gaan, zijnde het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2007. Volgens de vrouw bedroeg dat gezinsinkomen in 2007
€ 4.000,-- per maand, zodat de totale behoefte van de kinderen € 925,-- per maand bedraagt. De man is echter van mening dat hij destijds een netto-inkomen van
€ 3.000,-- per maand had en de vrouw van € 600,-- per maand. Op basis van deze gegevens komt de man tot een behoefte van de kinderen van € 826,-- per maand.
12. Het hof stelt vast dat door partijen geen jaaropgaven over het jaar 2007 zijn overgelegd. Wel zijn loonafrekeningen over de maand december 2007 overgelegd. Uit de cumulatieven op de loonafrekening van de vrouw blijkt dat zij in 2007 een brutoloon van € 10.259,78 inclusief vakantiegeld had. Hieruit volgt een netto-inkomen van € 770,-- per maand. De cumulatieven op de loonafrekening van de man laten een brutoloon in 2007 van € 62.898,31 inclusief vakantiegeld zien. Dit leidt tot een netto-inkomen van € 3.371,-- per maand. Gelet hierop bedroeg het besteedbaar gezinsinkomen van partijen in 2007 € 4.141,-- per maand.
13. Uitgaande van de CBS-Nibud tabel met betrekking tot het eigen aandeel in de kosten van kinderen, de leeftijd van de kinderen en het hiervoor berekende gezinsinkomen in 2007, is het hof van oordeel dat de behoefte van de kinderen in totaal € 977,-- per maand bedraagt (bij 10 kinderbijslagpunten). Nu de vrouw heeft verzocht de behoefte vast te stellen op een bedrag van € 925,-- per maand en dit bedrag de hiervoor berekende behoefte niet te boven gaat, zal het hof de behoefte van de kinderen overeenkomstig het verzoek van de vrouw vaststellen op een bedrag van € 925,-- per maand, zijnde € 437,50 per kind per maand.
De draagkracht van de vrouw
* Het inkomen
14. De man stelt dat de vrouw in staat moet worden geacht haar uren uit te breiden en aldus een hoger inkomen te genereren. Wat er ook zij van deze stelling, het hof zal daarmee geen rekening houden bij de beoordeling van de draagkracht van de vrouw. Daartoe overweegt het hof dat - anders dan bij partneralimentatie - bij vaststelling van kinderalimentatie alleen gekeken wordt naar de daadwerkelijke inkomsten van de verzorgende ouder en niet naar de verdiencapaciteit, omdat de nadelige consequenties, die honorering van de stelling van de man tot gevolg hebben, niet voor rekening van de minderjarigen mogen komen.
15. Gelet op de ingangsdatum van een eventuele betalingsverplichting van de man is het hof van oordeel dat het inkomen van de vrouw over 2010 in de beoordeling dient te worden betrokken. De vrouw heeft recente salarisspecificaties overgelegd, waaronder een specificatie over de maand december 2010. Uit de cumulatieven op die specificatie blijkt het volledige door de vrouw in 2010 genoten inkomen, zijnde een bedrag van € 12.381,35. In dit bedrag zijn alle toeslagen en inhoudingen reeds verwerkt. Het hof zal van dit inkomen uitgaan bij de berekening van de draagkracht van de vrouw.
* De huurlasten
16. De vrouw stelt dat zij een huur van € 630,-- per maand dient te voldoen. De man betwist deze huurlast niet, maar stelt dat de vrouw recht heeft op huurtoeslag, waarmee zij haar besteedbaar inkomen kan verhogen.
17. Ter zitting van het hof heeft de vrouw verklaard dat zij sinds april 2010 een huurtoeslag van € 291,-- per maand ontvangt. Het hof zal om redenen van doelmatigheid reeds vanaf de ingangsdatum van 3 maart 2010 rekening houden met deze huurtoeslag.
* De berekening van de draagkracht van de vrouw
18. Gelet op het voorgaande en gelet op de overige niet-betwiste bedragen zoals door de vrouw gesteld, wordt de draagkracht van de vrouw aan de hand van de tarieven van januari 2010 als volgt berekend.
Loon volgens cumulatieven december 2010 € 12.381
- € 4.141 schijf 33,45%
Inkomensheffing box 1 € 4.141
Inkomen voor aftrek inkomensheffing € 12.381
Kindgebonden budget € 1.322 +
Totale inkomsten € 13.703
Inkomensheffing box 1 € 4.141
Heffingskorting en standaard heffingskorting € 5.139 -
Verschuldigde inkomensheffing € 0 -
Besteedbaar inkomen per jaar € 13.703
Besteedbaar inkomen per maand € 1.141
Bijstandsnorm inclusief vakantiegeld € 909
Kale huur € 630
Af: huurtoeslag € 291 -
Af: 'gemiddelde basishuur' € 207 -
Woonlasten € 132 +
Nominale premie basisverzekering ZVW € 121
Door werkgever ingehouden bijdrage ZVW € 68 +
Af: in bijstandsnorm begrepen deel ZVW € 44 -
Af: zorgtoeslag € 61 -
Ziektekosten € 84 +
Draagkrachtloos inkomen € 1.125 -
Draagkrachtruimte € 16
19. Van de draagkrachtruimte is 70%, zijnde € 11,-- per maand, beschikbaar voor een bijdrage van de vrouw in de kosten van [kind 1] en [kind 2].
De draagkracht van de man
* Het inkomen uit Hoezo14
20. De vrouw stelt dat de man in de afgelopen jaren een inkomen van ten minste
€ 54.000,-- per jaar heeft verworven. Indien hij thans daadwerkelijk een inkomen van € 15.000,-- op jaarbasis heeft, dient naar de mening van de vrouw te worden gerekend met een fictief inkomen. Zij stelt daartoe dat de man in de loop van de procedure voldoende tijd heeft gehad om een baan in loondienst te zoeken en op die wijze zijn inkomen te verhogen.
21. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt het volgende. De man is tot juni 2008 werkzaam geweest als ontwerper in het bedrijf [naam bedrijf], dat hij samen met de heer [X] heeft gehad. Daarnaast heeft de man [naam BV] BV opgericht. De man heeft onweersproken gesteld dat de verhoudingen tussen hem en [X] zo ernstig verstoord waren, dat daarom de samenwerking tussen hen is beëindigd. Vervolgens heeft de man in maart 2008 zijn onderneming
Hoezo14 opgericht, een bedrijf dat werkzaamheden verricht op het gebied van vormgeving en ICT. Door het beëindigen van het bedrijf [naam bedrijf] en het opstarten van de onderneming Hoezo14 is het inkomen van de man substantieel gedaald.
22. Anders dan de vrouw is het hof van oordeel dat dit geen aanleiding is om thans van een fictief inkomen uit te gaan. Vaststaat dat de man zijn keuze voor het beëindigen van de samenwerking met [X] en het starten van de onderneming Hoezo14 niet meer ongedaan kan maken. Het inkomensverlies is derhalve niet te herstellen door zijn werkzaamheden voor [naam bedrijf] te hervatten. Voor zover het verlies aan inkomen ongedaan zou kunnen worden gemaakt door een baan in loondienst te zoeken, is het hof - anders dan de vrouw - van oordeel dat dat niet kan worden gevergd van de man. De man dient de gelegenheid te worden gegund om een eigen bedrijf op te zetten. Uit de overgelegde stukken blijkt dat er progressie zit in de omzet en het bedrijfsresultaat van Hoezo14. Het bedrijfsresultaat over 2010 is aanmerkelijk hoger dan over 2009. Voorts heeft de man ter zitting te kennen gegeven dat hij voor het jaar 2011 een aantal nieuwe, doorlopende opdrachten heeft, waardoor ook de prognose voor het jaar 2011 een substantiële groei laat zien ten opzichte van de cijfers over 2010. Ten slotte is het hof van oordeel dat de man aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege de door hem te verrichten werkzaamheden naar verwachting 75% van de tijd van een fulltime dienstverband aan Hoezo14 zal besteden. Gelet op deze groei van de onderneming van de man is het hof van oordeel dat het niet redelijk is om van hem te verwachten dat hij de werkzaamheden voor Hoezo14 staakt of vermindert en een baan in loondienst zoekt. Ook in die zin is het inkomensverlies van de man derhalve niet voor herstel vatbaar.
23. Vervolgens is de vraag aan de orde of er sprake is van verwijtbaar inkomensverlies. Het hof is van oordeel dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord en overweegt daartoe het volgende. Gelet op de door de man gestelde en door de vrouw niet weersproken verstoorde verhoudingen tussen hem en [X], is het hof van oordeel dat de keuze van de man om de samenwerking tussen hem en [X] te beëindigen, gerechtvaardigd was. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan de man er niet op had mogen vertrouwen dat hij voldoende inkomen zou kunnen genereren uit zijn onderneming Hoezo14. Naar het oordeel van het hof is voldoende komen vast te staan dat de tegenvallende resultaten van Hoezo14 zijn te wijten aan de economische crisis en de gevolgen die de echtscheiding van partijen voor de man heeft had.
24. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er weliswaar sprake is van onherstelbaar inkomensverlies, maar dat dit verlies niet verwijtbaar is. Hierin ziet het hof aanleiding om - anders dan de vrouw wenst - niet uit te gaan van een fictief inkomen, maar het daadwerkelijke inkomen van de man uit zijn onderneming Hoezo14 als uitgangspunt te nemen.
25. Het hof volgt de vrouw voorts niet in haar stelling dat de man onvoldoende stukken heeft overgelegd met betrekking tot de resultaten van zijn onderneming. De man heeft een groot aantal financiële gegevens van Hoezo14 overgelegd en hij heeft op die wijze voldoende inzicht verschaft in zijn financiële positie. Dat hij geen stukken heeft overgelegd ten aanzien van de prognoses over 2011 is naar het oordeel van de man inherent aan de omstandigheid dat er sprake is van een toekomstverwachting, die thans nog niet door middel van financiële gegevens kan worden onderbouwd.
26. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat voor de berekening van de draagkracht van de man dient te worden uitgegaan van het resultaat van de onderneming Hoezo 14. Als uitgangspunt geldt dat ten behoeve van de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige de winst uit onderneming wordt vastgesteld door middeling van de winsten over de laatste drie jaren van de onderneming. Het hof ziet echter aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. Zowel in het jaar 2008 als in het jaar 2009 zat de onderneming in de opstartfase, terwijl daarnaast is gebleken dat er sprake is van een substantiële groei in 2010. Het hof is van oordeel dat, indien de bedrijfsresultaten over 2008 en 2009 worden betrokken in de berekening van de draagkracht, de vrouw onevenredig lang wordt geconfronteerd met de opbouw van de onderneming. Daarentegen passeert het hof de stelling van de vrouw dat de omzet in de laatste drie maanden van 2010 dient te worden geëxtrapoleerd naar een volledig jaar, nu de opbouw van de onderneming nog dusdanig pril is dat ook de door de vrouw beoogde wijze van vaststelling van de omzet geen recht doet aan de financiële situatie van Hoezo14.
27. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat moet worden uitgegaan van het bedrijfsresultaat over 2010. Nu de man voorts te kennen heeft gegeven dat de prognose voor 2011 is dat het bedrijfsresultaat € 18.000,-- zal bedragen en derhalve hoger zal zijn dan het resultaat over 2010, zal het hof die prognose meenemen en uitgaan van het gemiddelde bedrijfsresultaat over 2010 en 2011. De berekening van de draagkracht van de man zal derhalve worden gebaseerd op een gemiddeld bedrijfsresultaat van (€ 16.466,03 + € 18.000,-- / 2 =) € 17.233,--.
* Het inkomen uit [naam BV] BV
28. De vrouw zegt te vermoeden dat de man nog steeds inkomen genereert via [naam BV] BV. Ter onderbouwing van dat vermoeden wijst zij op de gegevens van [naam BV] BV over 2009, die de man bij zijn verzoekschrift tot wijziging van de voorlopige voorzieningen heeft overgelegd.
29. De man betwist dat hij nog inkomen genereert uit [naam BV] BV. Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling dat de BV nog slechts kosten maakt, voldoende heeft onderbouwd door het overleggen van de bankafschriften van deze onderneming. Voorts heeft de man ter zitting verklaard dat in 2011 de kosten van [naam BV] BV zijn overgenomen door zijn onderneming Hoezo 14, waardoor er sprake is van een slapende BV. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat [naam BV] BV geen inkomen meer genereert. Het hof zal deze onderneming dan ook niet betrekken bij de bepaling van de draagkracht van de man.
30. De vrouw heeft daarnaast gesteld dat de man bij beëindiging van het bedrijf [naam bedrijf] een uitkoopbedrag van € 75.000,-- heeft ontvangen, terwijl [X] de bedrijfsschulden voor zijn rekening heeft genomen. Het hof is met de man van oordeel dat dit uitkoopbedrag niet als inkomen van de man is aan te merken. Het betreft een brutobedrag dat bovendien is uitgekeerd aan [naam BV] BV en niet aan de man in persoon. De man heeft het uitkoopbedrag dan ook niet daadwerkelijk tot zijn beschikking gehad. Daar komt bij dat de man het uitkoopbedrag via zijn rekening-courant bij [naam BV] BV heeft gebruikt om de kosten van de echtscheidingsprocedure te kunnen voldoen, waardoor het uitkoopbedrag reeds volledig is besteed. Het hof is dan ook van oordeel dat het uitkoopbedrag van € 75.000,-- bij de vaststelling van de draagkracht van de man buiten beschouwing dient te blijven.
* De zelfstandigenaftrek en de MKB winstvrijstelling
31. De vrouw stelt dat de man in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek en de MKB winstvrijstelling, zodat daarmee rekening dient te worden gehouden bij de berekening van de draagkracht van de man.
32. Ter zitting van het hof heeft de man erkend dat hij in het jaar 2010 in zijn onderneming Hoezo 14 aan het urencriterium heeft voldaan en derhalve in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek en de MKB winstvrijstelling. Het hof zal derhalve met deze posten met betrekking tot de ondernemersaftrek rekening houden in de draagkrachtberekening.
* De arbeidsongeschiktheidspremie
33. De vrouw stelt zich op het standpunt dat het, indien de man daadwerkelijk onder bijstandsniveau moet leven, niet redelijk is om rekening te houden met de arbeidsongeschiktheidspremie van € 329,-- per maand die de man opvoert.
34. Het hof zal echter in de berekening van de draagkracht van de man wel rekening houden met de premie van € 329,-- per maand voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering van de man. Anders dan de vrouw is het hof van oordeel dat het redelijk is om de premie in de draagkracht van de man te betrekken. Het hof overweegt daartoe dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de man de verzekering op 10 mei 2004 is aangegaan en de premie dus reeds tijdens het huwelijk van partijen betaalde. Daarnaast acht het hof het redelijk dat een zelfstandig ondernemer een dergelijke verzekering afsluit teneinde een bepaald inkomen zeker te stellen voor het geval van arbeidsongeschiktheid.
* De woonlasten
35. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat de huur van de woning waar hij thans met zijn nieuwe partner woont, € 1.113,-- per maand bedraagt. Anders dan de vrouw is het hof van oordeel dat deze huur niet dient te worden gecorrigeerd voor de post gas, water en licht, aangezien het bedrag van € 1.113,-- per maand de kale huur betreft. Daarin is derhalve geen bedrag voor de door de vrouw genoemde post opgenomen.
36. Het hof volgt de vrouw voorts niet in haar stelling dat de man duurder is gaan wonen. Weliswaar is de huur van zijn huidige woning in Eelderwolde hoger dan de huur voor zijn woning in [woonplaats], maar daar staat tegenover dat de man in Eelderwolde is gaan samenwonen met zijn huidige partner, die in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Nu de partner van de man voor de helft bijdraagt in de woonlasten, komt een huurbedrag van € 556,50 per maand voor rekening van de man, hetgeen een lager bedrag is dan de huur in [woonplaats] van € 770,50 per maand die volledig voor rekening van de man kwam.
37. Gelet op het voorgaande zal het hof rekening houden met de helft van de huurlasten van de woning in Eelderwolde, zijnde € 556,50 per maand.
* De zorgtoeslag
38. Nu de man betwist dat hij de ontvangen zorgtoeslag van € 62,-- per maand dient terug te betalen, zoals de vrouw stelt, zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de man rekening houden met dat bedrag aan zorgtoeslag.
* De kosten van de omgangsregeling
39. Volgens de vrouw bedragen de kosten voor de omgangsregeling € 100,-- per maand. De man stemt hiermee in. Het hof zal derhalve met deze kosten rekening houden in de berekening van de draagkracht van de man.
* De berekening van de draagkracht van de man
40. Gelet op het voorgaande en gelet op de overige niet-betwiste bedragen wordt de draagkracht van de man aan de hand van de tarieven van januari 2010 als volgt berekend.
Gemiddeld bedrijfsresultaat over 2010 en 2011 € 17.233
Winst uit onderneming € 17.233
Zelfstandigenaftrek € 8.105 -
MKB Winstvrijstelling € 1.095 -
Belastbare winst uit onderneming € 8.033
Premies voor lijfrenten € 3.948 -
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 4.085
- € 1.366 schijf 33,45%
Inkomensheffing box 1 € 1.166
Totale inkomsten € 17.233
Inkomensheffing box 1 € 1.366
Heffingskorting en standaard heffingskorting € 3.178 -
Verschuldigde inkomensheffing € 0 -
Besteedbaar inkomen per jaar € 17.233
Besteedbaar inkomen per maand € 1.436
Bijstandsnorm inclusief vakantiegeld € 909
Kale huur € 556
Af: 'gemiddelde basishuur' € 207 -
Woonlasten € 349 +
Nominale premie basisverzekering ZVW € 109
Op aanslag zelf betaalde bijdrage ZVW € 66 +
Af: in bijstandsnorm begrepen deel ZVW € 44 -
Af: zorgtoeslag € 62 -
Ziektekosten € 69 +
Premies uitkering bij ziekte, ongeval of invaliditeit € 329 +
Kosten omgangsregeling € 100 +
Draagkrachtloos inkomen € 1.756 -
Draagkrachtruimte € 0
41. Gelet op het voorgaande heeft de man geen draagkracht om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] te kunnen voldoen. Het hof is derhalve met de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vrouw om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] vast te stellen, dient te worden afgewezen.
Slotsom
42. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, A.W. Beversluis en K.R. Kuiken en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2011 in bijzijn van de griffier.