Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002705-08
Uitspraak d.d.: 16 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 4 november 2008 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1962],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 30 september 2010 en 2 mei 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 21 oktober 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het 1 primair en 2 primair ten laste gelegde en veroordeling ter zake tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde oplegging van reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt het voldoen aan een meldingsgebod, deelname aan een gedragsinterventie (Cognitieve vaardigheidstraining) en het volgen van een verplichte behandeling bij het AFP. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. W. Boonstra, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde, kan de verdachte daarin niet worden ontvangen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep van belang - ten laste gelegd dat:
feit 1 primair:
hij op of omstreeks 4 maart 2008, te [plaats], in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, die [benadeelde] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de wang, in ieder geval in het gezicht en/of in een been heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 4 maart 2008 te [plaats], in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in een wang, in ieder geval in het gezicht, en/of in een been heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 4 maart 2008, te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde]), meermalen, althans eenmaal, die [benadeelde] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de wang, in ieder geval in het gezicht en/of in een been heeft gestoken/gesneden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
feit 2 primair:
hij op of omstreeks 4 maart 2008, te [plaats], in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in een schouder heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 subsidiair:
hij op of omstreeks 4 maart 2008, te [plaats], in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in een schouder heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 4 maart 2008, te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in een schouder heeft gestoken/gesneden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof is van oordeel dat het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen is. Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte aangever [slachtoffer] heeft gestoken en de plaats in de schouder waar hij heeft gestoken, is het niet bewezen dat verdachte opzet - ook niet in voorwaardelijke vorm - heeft gehad op het veroorzaken van de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1 primair:
hij op 4 maart 2008, te [plaats], in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde] met een mes in de wang, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 meer subsidiair:
hij op 4 maart 2008, te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met een mes in een schouder heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte een slaande beweging heeft gemaakt met het mes in de hand en niet een stekende beweging zoals is ten laste gelegd en dat verdachte derhalve geen opzet heeft gehad op het doden van [benadeelde].
Uit de getuigenverklaringen van aangever [benadeelde] en getuige [getuige] blijkt dat verdachte met het mes in zijn hand aangever [benadeelde] heeft gestoken. Naar het oordeel van het hof kan verdachtes gedraging naar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als een poging gericht op het toebrengen van de dood. Het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam en een gekarteld groentemes is een geschikt middel om de dood te veroorzaken indien wordt gestoken op die plaats. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [benadeelde] als gevolg van het handelen van verdachte zou worden gedood.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag
het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte heeft ter zitting een beroep gedaan op noodweer. Hij heeft aangevoerd dat hij door drie personen werd aangevallen en zich daartegen - met een mes in zijn hand - moest verdedigen.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het begane feit geboden was door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Het hof is van oordeel dat van een dergelijke noodweersituatie geen sprake was. De door verdachte geschetste feiten en omstandigheden dat hij werd aangevallen door drie personen zijn niet aannemelijk geworden. Uit de geselecteerde bewijsmiddelen volgt dat verdachte degene was die aanviel. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich moest verdedigen, is naar het oordeel van het hof dan ook op geen enkel moment sprake geweest. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 4 maart 2008 in een shoarmazaak schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en mishandeling door met een mes in te steken op [benadeelde] en [slachtoffer]. Deze confrontatie is gevolgd op een opmerking die aangever [benadeelde] maakte over de wijze waarop verdachte een kop koffie bij het personeel van de shoarmazaak bestelde. Door zijn handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde] en [slachtoffer]. Daarnaast veroorzaken delicten als deze, op een locatie waar meerdere mensen aanwezig zijn, gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers en bij omstanders.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde heeft blijvende gevolgen voor aangever [benadeelde] door de littekens in zijn gelaat. Het hof heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 april 2011. Daaruit is gebleken dat verdachte eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld. Het betreft echter oude recidive. Uit dit uittreksel blijkt voorts dat verdachte zich sinds het bewezen verklaarde niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en dat er ook geen nieuwe verdenkingen tegen verdachte zijn gerezen.
Het hof heeft voorts gelet op een reclasseringsrapport van 9 februari 2011. Hieruit volgt dat verdachte de bewezen verklaarde delicten pleegde in een periode van zijn leven waarin hij instabiel was en dat hij inmiddels verkeert in een meer stabiele fase van zijn leven. Voort blijkt uit de rapportage dat op grond van het recidiverisico (dat ingeschat wordt als laag gemiddeld), criminogene factoren en de interventies in het verleden een toezicht op bijzondere voorwaarden met gedragsinterventies, te weten een meldingsgebod, deelname aan een gedragsinterventie (Cognitieve vaardigheidstraining) en een behandelingsverplichting (AFP) geïndiceerd zijn.
In beginsel is op grond van het vorenoverwogene onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar passend en geboden. Het hof is echter op basis van het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde, de veranderingen die zich inmiddels in het leven van verdachte hebben voorgedaan die teniet zouden worden gedaan door oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en verdachtes bereidheid zich aan voorwaarden van de reclassering te houden, die hem verder zullen ondersteunen in een gedragsverandering, van oordeel dat deze straf in voorwaardelijke vorm moet worden opgelegd met daaraan gekoppeld een reclasseringstoezicht. Daarnaast zal het hof een werkstaf opleggen van de maximale duur. Anders dan de advocaat-generaal, die een grotendeels onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft gevorderd, kent het hof een zwaarder gewicht toe aan de genoemde elementen voor het opleggen van die gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 2.077,46, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 999,70. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De vordering is van de zijde van verdachte niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 300 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep, voorzover gericht tegen het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling, ook als dit inhoudt:
- het voldoen aan een meldingsgebod,
- deelname aan een gedragsinterventie (Cognitieve vaardigheidstraining), dan wel
- het volgen van een verplichte behandeling bij het AFP.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enig in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde] terzake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 2.077,46 (tweeduizend zevenenzeventig euro en zesenveertig cent) bestaande uit EUR 1.327,46 (duizend driehonderdzevenentwintig euro en zesenveertig cent) materiële schade en EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 2.077,46 (tweeduizend zevenenzeventig euro en zesenveertig cent) bestaande uit EUR 1.327,46 (duizend driehonderdzevenentwintig euro en zesenveertig cent) materiële schade en EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. G.J. Niezink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 16 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mrs. K. Lahuis en G.J. Niezink zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.