Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002318-10
Uitspraak d.d.: 13 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 27 september 2010 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 17-756280-07, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1951],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 april 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde tot een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, en voorts tot toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een maand gevangenisstraf, de verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter Leeuwarden van 21 mei 2008. De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr. R.P. Snorn, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep gericht is tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde zal het hof verdachte daarin niet ontvankelijk verklaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 09 februari 2010, te [plaats], in de gemeente [gemeente], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een winkel, gelegen aan of bij de [straat], perssinaasappelen en kaas (Old Amsterdam), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het dossier bevat prints van camerabeelden waarop is te zien dat verdachte met een net sinaasappelen in haar hand de kassa van de supermarkt passeert zonder te betalen.
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman betoogd dat deze camerabeelden moeten worden uitgesloten van het bewijs, nu dergelijke beelden gevoelige informatie bevatten, zoals gegevens over het ras van verdachte. Een schriftelijke machtiging door de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie ingevolge artikel 126nf, eerste en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is daarom in beginsel vereist. Nu het in casu niet gaat om verdenking van een feit dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, zoals bedoeld in artikel 126nf, eerste lid Sv., ligt afgifte van een dergelijke machtiging niet in de rede. Een vordering van de officier van justitie op grond van artikel 126nd volstaat evenwel niet en daarmee is sprake van een vormverzuim waarop bewijsuitsluiting dient te volgen. Het alsdan resterende bewijs - de aangifte - is ontoereikend voor een bewezenverklaring. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het haar onder 1 ten laste gelegde. De raadsman baseert zijn hiervoor weergegeven standpunt op de inhoud van het door de Hoge Raad op 23 maart 2010 gewezen arrest, gepubliceerd onder NJ 2010, 355.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
Vastgesteld kan worden dat de camerabeelden zijn verkregen op grond van een vordering van de officier van justitie ex artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering en niet op grond van een vordering ex artikel 126 nf van het Wetboek van Strafvordering, in welk artikel een schriftelijke machtiging door de rechter-commissaris wordt voorgeschreven.
Het door de raadsman aangehaalde arrest van de Hoge Raad ziet naar het oordeel van het hof op een feitencomplex, dat op essentiële punten afwijkt van hetgeen thans ter beoordeling staat. In bedoelde zaak werd aan een bedrijf, dat beschikte over gegevens van ov-chipkaart-houders, een lijst gevorderd van personen, voorzien van naam, adres, postcode en foto's, die in een bepaalde periode op bepaalde metrostations hadden in- en uitgecheckt. Het betrof derhalve persoonsgegevens die een gebruikersgroep met een duidelijk begrensd doel aan een bepaald bedrijf hadden toevertrouwd. In het onderhavige geval gaat het om opnames van een bewakingscamera, waarvan de aanwezigheid in de publieke ruimte en in het bijzonder in grootwinkelbedrijven, bij pinautomaten en in uitgaansgebieden gebruikelijk en bij een ieder bekend is c.q. kan zijn.
Het hof kan uit de gronden waarop de camerabeelden door de officier van justitie zijn gevorderd niet de intentie afleiden de in artikel 126 nf bedoelde gevoelige gegevens te verkrijgen. Het betrof louter de verkrijging van identificerende gegevens omtrent de verdachte - met naam en andere persoonsgegevens in de vordering aangeduid - tegen wie de gerechtvaardigde verdenking bestond dat zij zich had schuldig gemaakt aan een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Voorts stelt het hof vast dat het hier weliswaar gaat om een geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, maar niet - zoals ook door de raadsman betoogd - om een misdrijf dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Naar het oordeel van het hof kon ook om die reden worden volstaan met een vordering ex artikel 126nd en was de zwaardere waarborg - de toestemming van de rechter-commissaris - in casu niet van toepassing.
Het hof oordeelt dat de camerabeelden zijn opgevraagd op basis van de juiste juridische grondslag en niet behoeven te worden uitgesloten van het bewijs. Het door de raadsman gevoerde verweer zal dan ook worden verworpen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 09 februari 2010, te [plaats], in de gemeente [gemeente], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in een winkel, gelegen aan de [straat], perssinaasappelen en kaas (Old Amsterdam), toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf].
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal, een misdrijf dat schade en overlast veroorzaakt bij grootwinkelbedrijven en middenstand.
Van doorslaggevende betekenis voor de straftoemeting acht het hof het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 maart 2011. Daaruit blijkt dat zij vele malen eerder is veroordeeld voor - met name - soortgelijke vermogensdelicten. Aan verdachte zijn telkenmale geldboetes, taakstraffen en voorwaardelijke (gevangenis)straffen opgelegd, aan welke laatstgenoemde straffen meermalen een bijzondere voorwaarde verbonden is geweest.
Het hof heeft voorts gelet op de door de reclassering op 9 april 2008 opgemaakte rapportage, geactualiseerd op 8 februari 2010 en 31 mei 2010. Daaruit blijkt onder meer dat reclasseringscontacten geen recidiveverminderend effect hebben gehad. Een hernieuwd toezicht wordt daarom door de reclassering niet aan de orde geacht. Verdachte is zogezegd "uitbehandeld".
Het dossier bevat voorts een verklaring van de GGZ Friesland van 29 januari 2010, waaruit blijkt dat verdachte gediagnosticeerd is als lijdende aan kleptomanie en een borderline persoonlijkheidsstoornis.
De raadsman heeft geen beroep gedaan op een schulduitsluitingsgrond. Het hof ziet daartoe ambtshalve evenmin aanleiding en heeft daarbij gelet op het in voormelde reclasserings-rapportage opgenomen citaat van de haar behandelend psychiater. Dit citaat houdt - kort gezegd - in dat verdachte verantwoordelijk gesteld kan worden voor de door haar bij voortduring gepleegde diefstallen. Zij handelt uit impulsiviteit en zoekt spanning (thrill seeking). Zij kan evenwel geacht worden haar eigen "gebruiksaanwijzing" op dit punt inmiddels ook te kennen.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat het stadium, waarin kon worden volstaan met oplegging van een strafmodaliteit met minder verstrekkende gevolgen dan een gevangenisstraf, inmiddels is gepasseerd. Uit het oogpunt van vergelding - hetgeen onvermijdelijk leedtoevoeging meebrengt en ook beoogt - zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf worden opgelegd van na te melden duur. Deze straf acht het hof passend en geboden.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden van 21 mei 2008, parketnummer 17-756280-07, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet aanleiding om dat slechts voor een gedeelte van die straf te doen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Tenuitvoerlegging
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden van 21 mei 2008, met parketnummer 17-756280-07, te weten van:
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. H. Heins en mr. J. Dolfing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 13 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.