ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ4312

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002419-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen en mishandeling door verdachte met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 12 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte is beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige zoon en andere jonge kinderen, alsook van mishandeling. De feiten hebben zich over een periode van ruim twee jaar afgespeeld, waarbij de verdachte zowel met zijn zoon als met drie andere kinderen ontuchtige handelingen heeft gepleegd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn zoon en andere ontuchtige handelingen met de andere kinderen. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, alsook de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Het hof heeft de verklaringen van de moeder van het slachtoffer en een pedagogisch medewerker als betrouwbaar aangemerkt, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende bewijs was. De verdachte heeft tijdens het proces een bekennende verklaring afgelegd, maar zijn raadsvrouw betoogde dat de verklaringen van de getuigen onbetrouwbaar waren. Het hof oordeelde dat de verklaringen voldoende steun vonden in ander bewijs en dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was. Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf bevestigd en de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd, waarbij de veiligheid van de samenleving voorop stond. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels niet-ontvankelijk verklaard, maar een vordering tot schadevergoeding van een van de slachtoffers is toegewezen.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002419-10
Uitspraak d.d.: 12 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 11 oktober 2010 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-670082-10 en 18-652412-09, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1972],
ingeschreven te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 januari 2011, 7 april 2011 en 28 april 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis in eerste aanleg. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M. Crouwel, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het - op onderdelen - tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-670082-10:
feit 1:
hij in of omstreeks het tijdvak van januari 2008 t/m 1 januari 2010, in de gemeente [gemeente 1], met [slachtoffer 1], geboren [2005], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte (telkens)
- de penis van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, mond genomen en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht;
feit 2:
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 december 2007 tot en met 1 januari 2010, in de gemeente [gemeente 1], met
- [slachtoffer 2], geboren [2001] en/of
- [slachtoffer 3], geboren [2006] en/of
- [slachtoffer 4], geboren [2001],
die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande onder meer uit
- het likken van de vagina van die [slachtoffer 3] en/of
- het zich aftrekken in het bijzijn van die [slachtoffer 3] en/of klaarkomen over het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of
- zijn onderbroek laten uittrekken door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of het aanraken en/of betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of het plakken van stickers op zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4];
Zaak met parketnummer 18-652412-09 (gevoegd):
hij in de gemeente [gemeente 2], op of omstreeks 31 december 2008, opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [slachtoffer 5], heeft gestompt en/of geslagen en/of een knietje in zijn buik gegeven, waardoor deze pijn heeft ondervonden en/of letsel heeft bekomen;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
In de zaak met parketnummer 18-670082-10 is aan verdachte een tweetal strafbare feiten ten laste gelegd. Onder 1 wordt verdachte - kort gezegd - verweten dat hij met [slachtoffer 1], toen [slachtoffer 1] de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1]. Verdachte wordt onder 2 verweten - zakelijk weergegeven - dat hij met drie meisjes ontuchtige handelingen heeft gepleegd, welke meisjes toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt. Verdachte heeft ten aanzien van voornoemde feiten ten overstaan van de politie en/of ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep een bekennende verklaring afgelegd.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - onder meer - betoogd dat verdachte van het hem in voornoemde zaak onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken nu er onvoldoende (betrouwbare) bewijsmiddelen voorhanden zijn voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde handelingen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1]. Naast de (bij de politie afgelegde) bekennende verklaringen van verdachte op dit punt bevat het procesdossier (onder meer) - voor verdachte belastende - verklaringen van de moeder van [slachtoffer 1], [moeder van slachtoffer 1], en van een pedagogisch medewerker van het Medisch Kleuter Dagverblijf (MKD) waar [slachtoffer 1] (met enige regelmaat) verblijft, te weten [getuige 1]. Deze verklaringen dienen echter als onbetrouwbaar te worden aangemerkt en derhalve te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsvrouw. Zij heeft hiertoe het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
De verklaringen van de moeder van [slachtoffer 1] en voornoemde getuige [getuige 1] zouden de verklaringen van [slachtoffer 1] zelf betreffen maar dan opgeschreven en weergegeven door - onder meer - voornoemde personen. Er zouden door deze personen echter niet voldoende - in de woorden van de raadsvrouw - "checks and balances" zijn toegepast bij het "horen" van [slachtoffer 1] omtrent hetgeen verdachte onder 1 wordt verweten. Daarnaast zou de verklaring van [getuige 1] (mede) bestaan uit hetgeen zij heeft gehoord van collega's, die op hun beurt aan [getuige 1] zouden hebben verteld wat zij van [slachtoffer 1] hebben gehoord. Er zou ten aanzien van de voor verdachte belastende verklaring van de getuige [getuige 1] derhalve sprake zijn van een "dubbele hear-say-situatie". Gelet op deze wijze(n) van totstandkoming van de verklaringen van de getuigen [moeder van slachtoffer 1] en [getuige 1] zou niet controleerbaar zijn of [slachtoffer 1] de in deze verklaringen vervatte uitlatingen heeft gedaan en hoe betrouwbaar deze uitlatingen van [slachtoffer 1] in werkelijkheid zijn, waarmee de onbetrouwbaarheid van beide verklaringen zou zijn gegeven.
Het hof acht - (mede) bij de beoordeling van de verweren van de raadsvrouw - de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Op 8 januari 2010 belt de moeder van [slachtoffer 1], [moeder van slachtoffer 1], met de regiopolitie Groningen, cluster Zeden. [moeder van slachtoffer 1] vertelt dat zij sinds april 2009 is gescheiden van verdachte. [moeder van slachtoffer 1] geeft voorts aan dat zij vermoedt dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met hun zoontje [slachtoffer 1]. Nadat op 18 januari 2010 een informatief gesprek met [moeder van slachtoffer 1] is gehouden, doet zij op 27 januari 2010 aangifte tegen verdachte wegens vermoedelijk seksueel misbruik van haar zoon door verdachte. Deze aangifte houdt - zakelijk weergegeven - (onder meer) het volgende in. Op basis van uitlatingen en gedragingen die [slachtoffer 1] zowel op het MKD als bij haar thuis heeft gedaan en heeft laten zien, is er bij [moeder van slachtoffer 1] het vermoeden ontstaan dat verdachte hun zoontje seksueel zou hebben misbruikt. [moeder van slachtoffer 1] refereert in haar aangifte - onder meer - aan een gesprek dat zij en verdachte op 30 november 2009 bij het MKD hebben gehad. Tijdens dit gesprek zouden verschillende situaties zijn besproken waarin [slachtoffer 1] zich in opmerkelijke (seksueel getinte) zin zou hebben geuit. Daarnaast beschrijft [moeder van slachtoffer 1] in haar aangifte een voorval op 6 januari 2010 waarbij [slachtoffer 1] aan [moeder van slachtoffer 1] zou hebben verteld dat papa aan zijn piemel zat. [slachtoffer 1] zou daarbij hebben voorgedaan hoe papa dat bij hem deed: "Ik zag dat [slachtoffer 1] met z'n hoofd op en neer ging. Ook hoorde ik dat [slachtoffer 1] een smakkend geluid maakte met zijn mond." [moeder van slachtoffer 1] geeft aan dat zij verdachte onmiddellijk met dit verhaal (telefonisch) heeft geconfronteerd. Verdachte zou op dat moment hebben ontkend. Op 8 januari 2010 brengen [moeder van slachtoffer 1] en verdachte een bezoek aan Buro Jeugdzorg. [moeder van slachtoffer 1] en verdachte spreken afzonderlijk met twee medewerkers van Buro Jeugdzorg.
Op 13 januari 2010 belt verdachte met de regiopolitie Groningen, cluster Zeden, met de mededeling dat hij "iets" met zijn zoon heeft gedaan en dat hij dit ook heeft bekend bij het Buro Jeugdzorg te Groningen.
Verdachte wordt na zijn aanhouding op 1 maart 2010 verschillende malen bij de politie gehoord. Tijdens het eerste verhoor (op 1 maart 2010) legt verdachte al een bekennende verklaring af. Hij erkent [slachtoffer 1] verschillende keren te hebben gepijpt, maar ook dat [slachtoffer 1] verdachtes piemel meerdere malen in zijn mond heeft genomen. Over dit laatste, het binnendringen met zijn penis van de mond van [slachtoffer 1], heeft verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep overigens verklaard dat hij zich dit dan niet goed kan herinneren.
Op 10 maart 2010 wordt [getuige 1] gehoord. Zij is - zoals aangegeven - pedagogisch medewerker bij het MKD waar [slachtoffer 1] verblijft en zij fungeert tevens als mentor van [slachtoffer 1] en aanspreekpunt voor zijn ouders. In haar verklaring beschrijft zij een aantal incidenten dat zich gedurende het verblijf van [slachtoffer 1] op het MKD heeft voorgedaan. Zo zou haar collega op 4 november 2009 hebben gehoord dat [slachtoffer 1] tegen haar zei: "Ik heb een piemel in mijn mond", terwijl [slachtoffer 1] zijn mond vol crackers had. Op 24 november 2009 zou diezelfde collega hebben gezien dat [slachtoffer 1] kusjes gaf op de piemel van een pop, alsmede dat [slachtoffer 1] de piemel van die pop aan het likken was. Gedurende een andere spelsituatie die dag zou [slachtoffer 1] tegen een collega uit het niets hebben gezegd: "Piemel likken." Gevraagd naar welke piemel hij bedoelde, zou [slachtoffer 1] hebben geantwoord: "de piemel van papa likken." [getuige 1] geeft in haar verklaring voorts aan dat er op 30 november 2009 een gesprek met de ouders is gevoerd over voornoemd gedrag van [slachtoffer 1]. Het verslag van dit gesprek tussen [getuige 4] en [getuige 5], medewerkers van het MKD, enerzijds en de ouders van [slachtoffer 1] anderzijds bevindt zich tevens in het procesdossier. Het eerste en laatste hiervoor door [getuige 1] beschreven incident worden hierin eveneens vermeld.
Het procesdossier bevat geen verklaring van [slachtoffer 1] zelf.
Het hof ziet - anders dan de raadsvrouw - geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [moeder van slachtoffer 1] en [getuige 1] aangaande de uitlatingen van [slachtoffer 1]. Het hof baseert dit oordeel op het volgende.
[getuige 1] geeft in haar verklaring een gedetailleerde omschrijving van enkele incidenten omtrent [slachtoffer 1] op het MKD, welke incidenten - blijkens een verslag van het gesprek op 30 november 2009 - reeds bekend waren en met de ouders zijn besproken vóór het moment waarop verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd. Dat [getuige 1] slechts verklaart over wat zij van anderen heeft gehoord, doet - in dit geval - niets af aan de juistheid van haar verklaring. Het hof heeft in dit oordeel (mede) betrokken het feit dat haar bron een leerkracht van [slachtoffer 1] op het MKD is, van wie kan worden aangenomen dat zij in beginsel uit hoofde van haar professie op een nauwkeurige en betrouwbare wijze verslag heeft gedaan van haar bevindingen met [slachtoffer 1]. Aanwijzingen van het tegendeel zijn gesteld noch gebleken. Bovendien komt de verklaring van [getuige 1] - zoals aangegeven - overeen met de incidenten die (officieel) zijn vastgelegd en omschreven in het gespreksverslag van een veel eerdere datum dan haar op 10 maart 2010 afgelegde verklaring, namelijk 30 november 2009.
[moeder van slachtoffer 1] beschrijft gedetailleerd in haar aangifte - onder meer - een incident op 6 januari 2010 waarbij [slachtoffer 1] zou hebben aangegeven wat verdachte met zijn geslachtsdeel zou hebben gedaan. Zij geeft daarbij aan dat zij daarna onmiddellijk telefonisch contact heeft gezocht met verdachte en hem hiermee heeft geconfronteerd. Ook verdachte verklaart op 2 maart 2010 bij de politie dat dit telefoongesprek heeft plaatsgevonden. [slachtoffer 1] zou op dat moment ook tegen verdachte hebben gezegd dat verdachte [slachtoffer 1] piemel in zijn mond had gedaan. Verdachte verklaart dan ten overstaan van de politie: "Datgene gebeurde waar ik nu juist zo bang voor was, dat [slachtoffer 1] het ging vertellen. (...) In eerste instantie heb ik toen ontkend, maar later bij Jeugdzorg heb ik het toegegeven." Het incident van 6 januari 2010 heeft derhalve plaatsgevonden op een moment dat verdachte zelf nog geen bekennende verklaring had afgelegd, zodat de verklaring van [moeder van slachtoffer 1] zonder enige beïnvloeding door die verklaring van verdachte tot stand is gekomen. Daarnaast vindt de verklaring van [moeder van slachtoffer 1] steun in de - door het hof als juist aangemerkte - verklaring van [getuige 1] waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] zich ook op het MKD bij verschillende gelegenheden in dergelijke (seksueel getinte) zin heeft uitgelaten.
De door de raadsvrouw opgeworpen stelling dat niet is na te gaan of en in hoeverre de uitlatingen van [slachtoffer 1] zelf - zoals weergegeven door [moeder van slachtoffer 1] en [getuige 1] - als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt, verwerpt het hof eveneens. Het procesdossier biedt ook voor het oordeel dat de uitlatingen van [slachtoffer 1] als betrouwbaar dienen te worden aangemerkt voldoende aanknopingspunten. In de eerste plaats worden de hiervoor omschreven - en door anderen waargenomen - uitlatingen van [slachtoffer 1] ondersteund door de bekennende verklaringen van verdachte. Bovendien is er geen sprake van een incident, maar heeft [slachtoffer 1] op verschillende momenten - toen verdachte nog geen bekennende verklaring had afgelegd - deze opvallende (seksueel getinte) uitlatingen gedaan. Het hof constateert voorts dat er gedurende die momenten geen sprake is geweest van beïnvloeding en sturing van [slachtoffer 1] door de personen die hem op dat moment hebben waargenomen. Er is dan ook geen sprake geweest van een situatie waarin [slachtoffer 1] is "gehoord", zoals de raadsvrouw heeft betoogd.
Nu het procesdossier ook overigens geen aanwijzingen bevat voor de stelling van de raadsvrouw dat de verklaringen van [moeder van slachtoffer 1] en [getuige 1] als onbetrouwbaar moeten worden beschouwd, acht het hof deze verklaringen - (mede) gelet op vorenoverwogene - betrouwbaar en (derhalve) bruikbaar voor het bewijs.
Het hof ziet zich voorts voor de vraag gesteld of hetgeen verdachte onder 1 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht.
Verdachte heeft bij de politie een bekennende verklaring afgelegd. De in deze verklaring aangegeven feiten en omstandigheden staan niet op zichzelf en vinden voldoende steun in ander - niet tot (een verklaring van) verdachte te herleiden - bewijsmateriaal. De basis van dit andere bewijsmateriaal vormt de verklaring van [moeder van slachtoffer 1] inhoudende dat [slachtoffer 1] aan haar heeft verteld dat verdachte zijn geslachtsdeel in de mond heeft genomen, alsmede de verklaring van [getuige 1] waaruit - onder meer - blijkt dat [slachtoffer 1] heeft verteld dat hij verdachtes geslachtsdeel heeft gelikt. Het hof acht - mede - op grond hiervan wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem in de zaak met parketnummer 18-670082-10 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof eveneens betoogd dat verdachte van onderdelen van het hem in deze zaak onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Het betoog van de raadsvrouw ziet op de ten laste gelegde ontuchtige handelingen die verdachte ten opzichte van [slachtoffer 3] zou hebben gepleegd. Ook met betrekking tot dit onderdeel van de tenlastelegging is de raadsvrouw van mening dat er onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden zijn om tot een bewezenverklaring te komen. Slechts de bekennende verklaring van verdachte vormt (de basis van) het bewijs voor dit onderdeel van de tenlastelegging, hetgeen - gelet op recente jurisprudentie van de Hoge Raad - onvoldoende is voor een bewezenverklaring, aldus de raadsvrouw.
Verdachte is onder 2 ten laste gelegd dat hij in de gemeente [gemeente 1] met drie (zeer jonge) meisjes ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Verdachte zelf verklaart hierover - zakelijk weergegeven - het volgende. Hij zou in de woning van de moeder van [slachtoffer 3] te [plaats 1] tijdens het verschonen van [slachtoffer 3] haar geslachtsdeel hebben gelikt. Verdachte zou zich bij die gelegenheid ook hebben afgetrokken waarna hij op de buik van [slachtoffer 3] is klaargekomen. [slachtoffer 3] zou voorts bij verdachte in [plaats 2] hebben gelogeerd. Verdachte verklaart hieromtrent dat hij zich gedurende die logeerpartij in het bijzijn van [slachtoffer 3] heeft afgetrokken, waarbij er sperma op het gezicht van [slachtoffer 3] zou zijn terechtgekomen. Daarnaast zouden [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] ook een nacht gezamenlijk bij verdachte in de woning hebben gelogeerd. Tijdens dit logeerpartijtje zouden [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] de onderbroek van verdachte hebben uitgetrokken, zouden ze het geslachtsdeel van verdachte hebben aangeraakt en zouden ze stickers op zijn geslachtsdeel hebben geplakt.
Gelet op de verklaring van verdachte zal het hof verdachte gedeeltelijk vrijspreken van het in deze zaak onder 2 ten laste gelegde feit, namelijk voor zover het de feitelijke handelingen jegens [slachtoffer 3] onder het eerste gedachtestreepje betreft. Dit onderdeel van de tenlastelegging is niet gepleegd in de gemeente [gemeente 1], zoals ten laste is gelegd, maar in (de gemeente) [plaats 1]. Voor het overige ten laste gelegde bevat het procesdossier - anders dan de raadsvrouw heeft betoogd - naast de bekennende verklaring(en) van verdachte voldoende wettig en overtuigend (steun)bewijs, waarvan de basis wordt gevormd door de verklaringen van de getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [benadeelde 2], zijnde de ouders van [slachtoffer 2], [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3], - voor zover en (derhalve) anders dan de rechtbank in het vonnis heeft opgenomen - inhoudende dat hun dochters daadwerkelijk op enig moment in de ten laste gelegde periode bij verdachte in zijn woning hebben gelogeerd. Dit bewijsmateriaal ondersteunt de verklaring van verdachte in voldoende mate, in die zin dat verdachte gedurende die verschillende (relatief kortdurende en specifieke) momenten daadwerkelijk samen met zijn slachtoffers is geweest en er voor verdachte de gelegenheid heeft bestaan de door hem beschreven (seksuele) handelingen te verrichten. Het hof acht derhalve - in zoverre - bewezen dat verdachte het hem in deze zaak onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Op grond van de hierna genoemde wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-670082-10 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-652412-09 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-670082-10:
feit 1:
hij in het tijdvak van januari 2008 t/m 1 januari 2010, in de gemeente [gemeente 1], met [slachtoffer 1], geboren [2005], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, meermalen handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte telkens
- de penis van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, mond genomen en
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht;
feit 2:
hij in het tijdvak van 1 december 2007 tot en met 1 januari 2010, in de gemeente [gemeente 1], met
- [slachtoffer 2], geboren [2001] en
- [slachtoffer 3], geboren [2006] en
- [slachtoffer 4], geboren [2001],
die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande onder meer uit
- het zich aftrekken in het bijzijn van die [slachtoffer 3] en klaarkomen over het lichaam van die [slachtoffer 3] en
- zijn onderbroek laten uittrekken door die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] en het aanraken en/of betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] en het plakken van stickers op zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4];
Zaak met parketnummer 18-652412-09 (gevoegd):
hij in de gemeente [gemeente 2], op 31 december 2008, opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [slachtoffer 5], heeft gestompt en een knietje in zijn buik gegeven, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof bezigt met betrekking hiertoe de navolgende bewijsmiddelen:
Zaak met parketnummer 18-670082-10
Feit 1:
1. Een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 21 mei 2010 op ambtseed is opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], beiden brigadier, Basiseenheid Delfzijl respectievelijk Unit Districtsrecherche Noord/West, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als relaas van verbalisanten:
Melding:
Op 8 januari 2010 zocht [moeder van slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], telefonisch contact met het Front-office van de Cluster Zeden van de Regiopolitie Groningen. [moeder van slachtoffer 1] vertelde dat ze sinds april 2009 gescheiden is van [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1972] en wonende te [woonplaats]. [moeder van slachtoffer 1] gaf aan dat hun beider zoontje [slachtoffer 1], geboren te [geboorteplaats] op [2005] meerdere seksueel getinte uitlatingen had gedaan, waardoor [moeder van slachtoffer 1] vermoedde dat [verdachte] ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] had gepleegd. Zo zou [slachtoffer 1] onder andere hebben gezegd "Piemel papa likken" en zouden er op het Medisch Kleuter Dagverblijf, waar [slachtoffer 1] enige dagen in de week verblijft, uitlatingen en gedragingen van [slachtoffer 1] genoteerd zijn die wijzen op mogelijk seksueel misbruik.
[verdachte]:
Op 13 januari 2010 zocht genoemde [verdachte] contact met het Front-office van de Cluster Zeden voornoemd. Blijkens de mutatie van collega [verbalisant 4] gaf hij aan "iets" met zijn zoontje [slachtoffer 1] te hebben gedaan, dit zou ook bekend zijn bij Buro Jeugdzorg te Groningen.
Intakegesprek:
Op 18 januari 2010 werd door [verbalisant 5] van de Cluster Zeden voornoemd een intakegesprek gevoerd met [moeder van slachtoffer 1].
[moeder van slachtoffer 1]:
Op 27 januari 2010 werd door [verbalisant 5] en [verbalisant 6] van de Cluster Zeden voornoemd van [moeder van slachtoffer 1] een aangifte opgenomen terzake van incest/ontucht.
2. Een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 27 januari 2010 op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 5], brigadier en gecertificeerd zedenrechercheur, Cluster Zeden, en [verbalisant 6], recherche-assistent (dossierpagina's 26 tot en met 32 van het onder 1. genoemde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van getuige [moeder van slachtoffer 1]:
Ik ben de moeder van de nu ruim vierjarige [slachtoffer 1]. De vader van [slachtoffer 1] is [verdachte], althans de wettelijke vader. We zijn op 2 april 2004 getrouwd. Op 9 oktober 2005 werd [slachtoffer 1] geboren. Op 31 april 2009 heeft [verdachte] onze woning verlaten. Ons huwelijk is gestrand.
Op 28 oktober 2008 is [slachtoffer 1] op het MKD in Haren geplaatst. [slachtoffer 1] heeft een gedragsstoornis en een ontwikkelingsachterstand. We (het hof begrijpt: [moeder van slachtoffer 1] en verdachte) hebben op 30 november 2009 een gesprek gevoerd met [deskundige 1], gedragswetenschapper bij het MKD, en [mentor], mentor bij het MKD. [mentor] is de juf van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] is geobserveerd in de klas en daarbij is een aantal opmerkelijke uitspraken en gedragingen van [slachtoffer 1] gehoord respectievelijk gezien. [slachtoffer 1] sprak veel over zijn piemeltje en dat hij een meisje wilde zijn en had seksueel getinte uitspraken die niet conform zijn leeftijd waren.
Nadat [verdachte] en ik uit elkaar zijn gegaan in 2009 heb ik zelf ook bepaalde uitlatingen en gedragingen gezien en gehoord bij [slachtoffer 1]. Op 6 januari 2010 was ik met [slachtoffer 1] naar de revalidatiearts in het UMCG geweest. Toen we 's avonds thuis kwamen ging [slachtoffer 1] naar de WC omdat hij buikpijn had. Hij kwam bij mij op de bank zitten. [slachtoffer 1] klaagde nog steeds over buikpijn, waarop ik mijn hand op zijn buik legde. [slachtoffer 1] keek me aan een zei verontwaardigd tegen me: "He, niet aan mijn piemel komen." Ik zei tegen [slachtoffer 1] dat ik dat ook niet deed. [slachtoffer 1] zei toen uit zichzelf dat papa dat deed. "Wat doet papa dan?", vroeg ik aan hem. Ik zag dat [slachtoffer 1] met zijn hoofd op en neer ging. Ook hoorde ik dat [slachtoffer 1] een smakkend geluid maakte met zijn mond. Ik heb nog tegen [slachtoffer 1] gezegd dat hij de waarheid moest vertellen en niet mocht liegen. [slachtoffer 1] bleef bij zijn verhaal. Ik heb meteen [verdachte] gebeld en vertelde hem wat ik gezien en gehoord had. Ik vroeg vervolgens aan [slachtoffer 1] of hij voor de telefoon aan papa wilde vertellen wat hij zojuist had gezegd. Ik hoorde [slachtoffer 1] zeggen: "Papa piemel in de mond."
Op 8 januari 2010 zijn [verdachte] en ik naar Buro Jeugdzorg in Groningen gegaan. [verdachte] en ik hebben afzonderlijk gesproken met [medewerker Jeugdzorg 1] en [medewerker Jeugdzorg 2].
3. Als verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof van 28 april 2011 afgelegd, zakelijk weergegeven:
Ik beken dat ik de penis van [slachtoffer 1] in mijn mond heb genomen. Het is zo'n 15 tot 20 keer gebeurd dat ik [slachtoffer 1] heb gepijpt.
4. Een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 1 maart 2010 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], beiden brigadier, Basiseenheid Delfzijl respectievelijk gecertificeerd zedenrechercheur, Cluster Zeden (dossierpagina's 115 tot en met 123 van het onder 1. genoemde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van verdachte, afgelegd op 1 maart 2010:
Ik heb mij vanmorgen op het politiebureau te [plaats 1] gemeld. Ik heb net met mijn advocaat gesproken en ben bereid een verklaring af te leggen. Ik heb al meerdere keren met uw afdeling gebeld omdat ik een verklaring af wilde leggen. Ik wil mijn verhaal kwijt. Ik heb hulp gevraagd bij Lentis. Ik heb deze hulpvraag gedaan toen [slachtoffer 1] vertelde dat ik z'n piemel in mijn mond had gedaan. [slachtoffer 1] had dat aan [moeder van slachtoffer 1] verteld. Ik had er wel rekening mee gehouden dat [slachtoffer 1] het eens zou vertellen. U vraagt mij hoe het kan dat [slachtoffer 1] dit vertelde. Omdat het ook gebeurd is. U vraagt mij wat er gebeurd is. Ik heb hem gepijpt. [slachtoffer 1] wilde ook wel mijn piemel in de mond nemen. Ik had daar geen behoefte aan, [slachtoffer 1] heeft dit wel gedaan bij mij. Als we bloot waren wilde hij mijn piemel in zijn mond nemen, dit omdat papa dat ook bij hem deed. Als ik nog in bed lag, kwam [slachtoffer 1] bij mij liggen en hij trok dan mijn onderbroek naar beneden. [slachtoffer 1] had zijn mond dan open en deed mijn stijve piemel in zijn mond. Hij deed zijn mond niet dicht. U vraagt mij naar andere momenten dat hij mijn piemel in de mond nam. Het gebeurde meestal 's ochtends vroeg. U vraagt mij wanneer ik de piemel van [slachtoffer 1] in de mond nam. Dat gebeurde tijdens het verschonen en wel eens na het douchen.
De eerste keer dat het fout ging was volgens mij tijdens het verschonen van een luier bij [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] had een stijve piemel en ik heb de stijve piemel van [slachtoffer 1] in mijn mond genomen. Volgens mij was dat in de slaapkamer van [slachtoffer 1] in de woning aan de [adres] (het hof begrijpt: te [plaats 2]). Hij was toen ergens in de drie jaren.
5. Een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 2 maart 2010 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voornoemd (dossierpagina's 124 tot en met 129 van het onder 1. genoemde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van verdachte, afgelegd op 2 maart 2010:
U vraagt mij wat het moment is dat ik niet ontkende dat ik seksuele handelingen heb verricht met [slachtoffer 1]. Dat was toen [slachtoffer 1] tegen zijn moeder vertelde dat papa zijn piemel in de mond had gehad. [moeder van slachtoffer 1] belde mij toen en ze zei dat [slachtoffer 1] mij wat had te vertellen. [slachtoffer 1] zei toen tegen mij dat ik zijn piemel in mijn mond deed. Datgene gebeurde waar ik nu juist zo bang voor was, dat [slachtoffer 1] het ging vertellen. Ik was daar al bang voor vanaf het moment dat ik het voor de eerste keer heb gedaan. In eerste instantie heb ik ontkend, maar later bij Jeugdzorg heb ik het toegegeven.
6. Een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 10 maart 2010 op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakt door [verbalisant 7], hoofdagent Basiseenheid Delfzijl en [verbalisant 2], voornoemd (dossierpagina's 78 tot en met 85 van het onder 1. genoemde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van getuige [getuige 1]:
Ik werk als pedagogisch medewerker bij het MKD (Medisch Kleuter Dagverblijf) en ik ben de mentor van [slachtoffer 1] en aanspreekpunt voor de ouders. [slachtoffer 1] is de zoon van [verdachte] en [moeder van slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] kwam op 28 oktober 2008 in de Ouder-Kind groep. Op 18 augustus 2009 is [slachtoffer 1] overgestapt naar de reguliere groep. [slachtoffer 1] komt drie dagen in de week bij ons. U vraagt wat voor gedrag [slachtoffer 1] liet zien. [slachtoffer 1] deed zijn onderkleding uit om daarna onder de tafel te gaan liggen. [slachtoffer 1] ging op den duur ook aan andere kinderen vragen of hij hun piemel mocht zien. [slachtoffer 1] nog meer liet zien was het volgende:
Op 4 november 2009 hoorde een collega, [collega getuige 1], [slachtoffer 1] zeggen: "Ik heb een piemel in mijn mond", toen [slachtoffer 1] met zijn mond vol crackers op de gang liep.
Op 24 november 2009 was [slachtoffer 1] aan het spelen in de poppenhoek, samen met een ander kind. Op dat moment was er een andere groepsleider aanwezig, juf [collega getuige 1]. [slachtoffer 1] en een ander kind waren twee poppen aan het uitkleden en toen [slachtoffer 1] zag dat een van deze poppen een piemel had, riep hij naar juf [collega getuige 1]: "Kijk, juf [collega getuige 1]." [collega getuige 1] zag dat [slachtoffer 1] kusjes gaf op de piemel van de pop. En ook dat [slachtoffer 1] de piemel van de pop aan het likken was. [collega getuige 1] heeft dit direct aan mij gemeld.
Op 24 november 2009 was [slachtoffer 1] met een ander kind, een jongetje, aan het spelen in het kasteel. Ze deden vadertje en moedertje. [collega getuige 1] kwam thee halen, als spel dus, en zag dat beide kinderen het erg gezellig hadden en thee dronken. Toen vroeg zij aan beide kinderen of zij het thuis ook zo gezellig hebben. [slachtoffer 1] zei toen dat dat bij mama wel zo was maar bij papa niet. [slachtoffer 1] gaf aan dat dat zo is omdat papa veel scheldwoorden zegt als piemel en godverdomme. [slachtoffer 1] zei direct uit het niets: "Piemel likken." En als je dan vraagt welke piemel dan antwoordt hij: "de piemel van papa likken." [collega getuige 1] vroeg aan hem wat papa dan zegt. [slachtoffer 1] antwoordde hierop: "Dankjewel."
7. Een schriftelijk stuk, te weten een gespreksverslag van een gesprek tussen de ouders van [slachtoffer 1] enerzijds en [deskundige 1] en [mentor], respectievelijk gedragswetenschapper en mentor bij het MKD, anderzijds d.d. 30 november 2009, inhoudende - onder meer - :
Er is samen met ouders een oriënterend gesprek aangevraagd om de gedragingen en uitspraken van [slachtoffer 1] die bijzonder zijn te delen. We zouden deze uitspraken graag beter willen kunnen plaatsen en hebben daar ook de informatie van ouders bij nodig.
Wat valt op: bijzondere gedragingen en uitspraken zoals bijzonder seksueel getinte uitspraken die niet passen bij zijn leeftijd.
De mentor noemt de volgende seksueel getinte opmerkingen en gedragingen van [slachtoffer 1] die op de groep gezien worden:
[slachtoffer 1] loopt naar het halletje met een mond vol met crackers en zegt: "Ik heb een piemel in mijn mond."
[slachtoffer 1] zei: "Piemel likken."[collega getuige 1] vroeg welke piemel. [slachtoffer 1] antwoordt met: "Piemel van papa likken."
Zaak met parketnummer 18-670082-10
Feit 2:
8. Als verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof van 28 april 2011 afgelegd, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik mij in het bijzijn van [slachtoffer 3] heb afgetrokken. Er is toen ook sperma op haar terechtgekomen. Tijdens een logeerpartijtje met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] heb ik ook ontucht met hen gepleegd. Ik heb mijn penis laten aanraken door beide meisjes. Er zijn door beide kinderen stickers op mijn geslachtsdeel geplakt.
9. Een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 12 maart 2010 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2], voornoemd, en [verbalisant 8], brigadier en gecertificeerd zedenrechercheur, Cluster Zeden (dossierpagina's 137 tot en met 147 van het onder 1. genoemde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van verdachte, afgelegd op 12 maart 2010:
Ik ken [slachtoffer 3] (het hof begrijpt: [slachtoffer 3]), dat is een kind van een vriendin van mij genaamd [moeder van slachtoffer 3]. Ik denk dat ik ongeveer sinds vijf jaren contact met [moeder van slachtoffer 3] heb. Een keer logeerde [slachtoffer 3] bij mij thuis op het adres [adres] (het hof begrijpt: te [plaats 2]). Alleen [slachtoffer 3] logeerde toen bij mij. Ik heb toen naar haar gekeken en mezelf toen afgetrokken. [slachtoffer 3] lag toen onder de dekens. Ze sliep toen. Ik raakte opgewonden toen ik haar daar zag liggen. Ik ben toen klaargekomen. Er is toen iets op haar gezicht geknoeid. Ik heb dit met een warm washandje schoongemaakt.
U vraagt mij wat er met [slachtoffer 4] (het hof begrijpt: [slachtoffer 4]) is gebeurd. [slachtoffer 4] heeft twee dagen of nachten bij mij gelogeerd. De eerste nacht was zij alleen, de tweede nacht was er nog een meisje genaamd [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2]) bij. Tijdens die logeerpartij waren [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] wat aan het ouwehoeren. [slachtoffer 2] trok mijn onderbroek naar beneden. Toen die onderbroek naar beneden was, liet ik het maar zo. Ik had die onderbroek op een gegeven moment helemaal uit. Volgens mij hebben ze toen plakkertjes op mijn piemel geplakt. Ik had toen een erectie.
10. Een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 2 maart 2010 op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakt door [verbalisant 7] en [verbalisant 8], beiden voornoemd (dossierpagina's 153 tot en met 158 van het onder 1. genoemde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van getuige [getuige 2]:
Ik ben getrouwd met [getuige 3]. We hebben vier kinderen, te weten [slachtoffer 2] van 8 jaren, [kind 1] van 7 jaren, [kind 2] van 4 jaren en [kind 3] van 1 jaar oud. We wonen in [plaats 2], [adres]. U vraagt in welke relatie wij tot [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte]) staan. We waren goede vrienden van elkaar. [slachtoffer 2] heeft een keer in de zomer van 2009 bij [verdachte] geslapen. Er is toen ook een vriendinnetje genaamd [slachtoffer 4] uit [plaats 1] bij geweest. [slachtoffer 2] vertelde me dat toen ze met zijn tweeën bij [verdachte] sliepen, [slachtoffer 4] bij hem in bed had geslapen terwijl [slachtoffer 2] naast het dat bed op een matras op de grond sliep.
11. Een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 3 maart 2010 op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakt door [verbalisant 7] en [verbalisant 1], beiden voornoemd (dossierpagina's 149 tot en met 152 van het onder 1. genoemde dossier), inhoudende zakelijk weergegeven - :
als verklaring van getuige [getuige 3]:
Ik wil aangifte doen van ontuchtige handelingen die zijn gepleegd bij mijn minderjarige stiefdochter met de naam [slachtoffer 2]. Zij is geboren op [2001] te gemeente [gemeente 3].
12. Een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 3 maart 2010 op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakt door [verbalisant 7] en [verbalisant 1], beiden voornoemd (dossierpagina's 159 tot en met 165 van het onder 1. genoemde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van getuige [getuige 3]:
[slachtoffer 4] (het hof begrijpt: [slachtoffer 4]) en [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2]) hebben wel eens gelogeerd bij [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte]). Dat was in de zomer van 2009.
13. Een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 5 maart 2010 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden voornoemd (dossierpagina's 168 tot en met 170 van het onder 1. genoemde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van getuige [benadeelde 2]:
Ik doe aangifte van het plegen van ontuchtige handelingen met mijn beide minderjarige kinderen. De volledige gegevens zijn:
[slachtoffer 4], geboren te [geboorteplaats] op [2001];
[slachtoffer 3], geboren te [geboorteplaats] op [2006].
14. Een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 2 maart 2010 op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakt door [verbalisant 7] en [verbalisant 8], beiden voornoemd (dossierpagina's 171 tot en met 178 van het onder 1. genoemde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van getuige [benadeelde 2]:
U vraagt mij hoe ik [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte]) ken. Toen ik net in [plaats 2] ben gaan wonen heb ik [verdachte] leren kennen. Hij woonde vlak bij mij.
Ik weet dat [slachtoffer 4] (het hof begrijpt: [slachtoffer 4]) eens bij [verdachte] heeft gelogeerd en daar was toen ook een ander meisje bij. U vraagt naar de naam van het meisje met wie [slachtoffer 4] bij [verdachte] gelogeerd zou hebben. Ik weet haar naam niet meer. [slachtoffer 3] (het hof begrijpt: [slachtoffer 3]) heeft bij [verdachte] gelogeerd toen [moeder van slachtoffer 1] er niet meer was.
Zaak met parketnummer 18-652412-09
1. Een proces-verbaal, nr. [nummer], d.d. 14 april 2009 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 9], agent, Basiseenheid Delfzijl (dossierpagina's 13 tot en met 17 van een proces-verbaal met nr. [nummer], d.d. 28 april 2009 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 9] voornoemd), inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van aangever [slachtoffer 5]:
Op 31 december 2008 werd te [plaats 3] het volgende feit gepleegd:
Ik ben die dag met mijn gele Volkswagen Polo naar de [straat] te [plaats 3] gereden. Mijn vrouw, ik en mijn kind hadden net boodschappen gedaan bij de C1000. Ik had mijn gele Polo geparkeerd staan op de parkeerplaats voor de supermarkt C1000. Ik was de boodschappen aan het inladen. Ik zag een personenauto naast mij geparkeerd staan. Dit was volgens mij een blauwe Toyota Corolla. Ik zag dat de bijrijder het portier van de Toyota Corolla open deed waardoor deze tegen het portier van mijn auto kwam. Dit ging dusdanig hard dat er een deuk in mijn linker portier ontstond. Ik zag dat hij het portier vervolgens voor de tweede keer tegen mijn auto, het linker portier, aan klapte. Ik zag dat de bestuurder van de auto in de auto stapte en hard wegreed. Uit reactie schopte ik een deuk in de blauwe Toyota. Ik zag dat de twee mannen uit de auto stapten en naar mij toe kwamen rennen. De bestuurder, een blanke Nederlandse man, stompte me. Hij raakte mij op mijn linker jukbeen.
2.Als verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof van 28 april 2011 afgelegd, zakelijk weergegeven:
Ik beken de mij ten laste gelegde mishandeling op 31 december 2008 te hebben gepleegd. Ik heb de man een knietje in de maagstreek gegeven. Ik heb tevens een slaande beweging in zijn richting gemaakt. Door alle spanningen ben ik hem aangevlogen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het in de zaak met parketnummer 18-670082-10 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
het in de zaak met parketnummer 18-670082-10 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
het in de zaak met parketnummer 18-652412-09 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn omtrent verdachte door [deskundige 2], psychiater, en [deskundige 3], GZ-psycholoog, d.d. 11 juli 2010 respectievelijk 20 juli 2010 Pro Justitia Rapporten uitgebracht.
In deze rapporten wordt door beide deskundigen geconcludeerd - zakelijk weergegeven - dat bij verdachte ten tijde van de in de zaak met parketnummer 18-670082-10 onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling bestond. [deskundige 2] omschrijft deze ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling als pedofilie, dysthymie en een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. [deskundige 3] rapporteert hieromtrent dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van pedofilie, fetisjisme, een aandachtstekortstoornis en een dysthyme stoornis. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestaat uit een gemengde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke, ontwijkende en borderline trekken. Differentiaal diagnostisch wordt er tevens gedacht aan een psychotische stoornis NAO alsmede een vermoeden van pedagogische en affectieve verwaarlozing en/of ernstige traumatisering in de vroege kindertijd.
Op grond van bovenstaande dient verdachte volgens beide deskundigen als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te worden aangemerkt.
Het hof verenigt zich met de conclusies van de deskundigen en neemt deze over.
Nu niet is gebleken dat verdachte het hem ten laste gelegde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim twee jaren zowel met zijn - nu vijfjarige - zoon als met drie andere zeer jonge kinderen ontuchtige handelingen gepleegd, die bij zijn zoon (mede) hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van zijn lichaam. Deze handelingen hebben steeds plaatsgevonden op een moment dat de kinderen aan zijn zorg waren toevertrouwd, bijvoorbeeld tijdens een logeerpartijtje. Verdachte heeft op deze manier misbruik gemaakt van kinderen die gelet op hun jonge leeftijd kwetsbaar waren en juist bescherming nodig hadden. Niettemin heeft verdachte zijn eigen lustgevoelens laten prevaleren boven de belangen van de slachtoffers. Met name het in de zaak met parketnummer 18-670082-10 onder 1 bewezen verklaarde feit moet worden aangemerkt als ernstige aantastingen van de lichamelijke integriteit van zijn zoon.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan de mishandeling van aangever [slachtoffer 5]. Verdachte heeft ervoor gekozen een conflict op te lossen met geweld. Hij heeft het slachtoffer in het gezicht gestompt en een knietje in de maagstreek gegeven. Verdachte heeft aldus de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast.
Het hof heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 14 april 2011. Daaruit is gebleken dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Tevens houdt het hof rekening met het feit dat verdachte ter zake van de hem in de zaak met parketnummer 18-670082-10 onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten als sterk verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Met name gelet op de aard en de ernst van laatstgenoemde bewezen verklaarde feiten acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, passend en geboden.
De advocaat-generaal heeft - overeenkomstig het vonnis van de rechtbank - gevorderd dat het hof naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal opleggen. Het door verdachte tegen het bestreden vonnis ingestelde appel is (mede) gericht tegen deze aan hem opgelegde maatregel. Verdachte erkent dat behandeling van zijn problematiek aangewezen is, maar hij verzet zich tegen de modaliteit waarbinnen deze behandeling plaats zou moeten vinden. De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte in aanmerking dient te komen voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. In het kader hiervan is er op 25 maart 2011 en 7 februari 2011 - op verzoek van de verdediging - opnieuw door [deskundige 2] respectievelijk [deskundige 3] omtrent verdachte gerapporteerd. Een van de door de raadsvrouw opgeworpen vragen die in deze rapporten is beantwoord, luidt: "Is er een reële kans dat cliënt binnen de nu geldende duur van een terbeschikkingstelling met voorwaarden - te weten negen jaren - een behandeling kan hebben afgerond?" Daarnaast is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst, zodat hij gedurende een periode van - inmiddels - ruim drie maanden voor een proefopname in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) te Assen kon worden opgenomen. Omtrent deze proefopname is op 22 april 2011 een adviesrapport door de Reclassering opgemaakt, waaruit blijkt dat de FPK een regulier delictpreventief programma aan verdachte wil en kan aanbieden.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld binnen welke modaliteit de behandeling van verdachte dient plaats te vinden; die van de terbeschikkingstelling met voorwaarden of die van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De rechtbank heeft - anders dan de rapporteurs [deskundige 2] en [deskundige 3] in 2010 hebben geadviseerd - de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. In hun aanvullende rapporten van 25 maart 2011 en 7 februari 2011 beantwoorden deze deskundigen voornoemde door de raadsvrouw opgeworpen vraag ten aanzien van de mogelijkheid van afronding van de behandeling binnen negen jaren - voor verdachte - voorzichtig positief. [deskundige 3] merkt echter op - zakelijk weergegeven - :
"Wanneer nagedacht wordt welke maatregel het beste past bij betrokkene, een tbs met voorwaarden of een tbs met dwangverpleging, blijft het eerder genoemde dilemma bestaan. De reclassering geeft in dit kader enerzijds aan dat zij mogelijkheden ziet om betrokkene te begeleiden binnen een tbs met voorwaarden. Anderzijds stelt zij daarbij een wel zeer uitgebreid pakket aan voorwaarden waar betrokkene zich dan aan zal moeten houden. De vraag zou kunnen worden gesteld of in dat geval de voorgestelde tbs met voorwaarden zich nog wel onderscheidt van een tbs met dwangverpleging. Zo is een belangrijk onderdeel van de gestelde voorwaarden een klinische opname en een verblijf aldaar "zolang de behandelaars en de reclassering dit nodig achten" en deelname aan het daar voorgeschreven behandelplan en resocialisatietraject. Daarmee is vrijwel het enige verschil tussen een oplegging van een tbs met voorwaarden en een tbs met dwangverpleging de zekerheid voor betrokkene dat er na maximaal negen jaar een einde komt aan deze maatregel. In het geval van tbs met dwangverpleging zal de veiligheid van de maatschappij ook gewaarborgd kunnen blijven indien betrokkene na negen jaren onvoldoende vorderingen heeft gemaakt in de behandeling. Indien betrokkene afglijdt ten tijde van een tbs met voorwaarden, en zich aantoonbaar niet meer aan de voorwaarden houdt, zal deze maatregel omgezet kunnen worden in een tbs met dwangverpleging."
Gebleken is dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de in zaak met parketnummer 18-670082-10 onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens op grond waarvan hem deze feiten sterk verminderd kunnen worden toegerekend. Deze bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Het hof stelt vast dat de deskundigen in hun rapporten de nodige aarzeling tonen bij de vraag of de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden toereikend is om het gevaar dat verdachte voor de veiligheid van - met name - kinderen in zich bergt, te keren. Die aarzeling spitst zich voornamelijk toe op de beperking in de maximale duur van de maatregel. Na - maximaal - negen jaren eindigt de maatregel abrupt, ook indien de behandelaars van mening mochten zijn dat de risico's nog onvoldoende zouden zijn teruggebracht. Bij de afweging van de betrokken belangen dient naar het oordeel van het hof in dit geval die van de beveiliging van de samenleving te prevaleren boven die van verdachte. Dit houdt in dat het hof meent dat, mocht dat noodzakelijk blijken te zijn, gedwongen behandeling van verdachte ook na negen jaren moet kunnen worden voortgezet. Om die reden kan naar het oordeel van het hof niet met de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden worden volstaan.
De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen eist de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling. Die veiligheid van anderen eist tevens dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Het hof zal - evenals de rechtbank - de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aan verdachte opleggen.
Voorlopige hechtenis
Bij beslissing van het hof van 7 april 2011 zijn de voorwaarden van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte gewijzigd, in die zin dat de schorsing zal voortduren tot en met de dag van de einduitspraak in onderhavige zaak. Gelet hierop wordt met het uitspreken van het onderhavige arrest het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven en is het bevel tot voorlopige hechtenis weer van kracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij, als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1], heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 15.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij, als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 3], heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 1.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij, als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 4], heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 1.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-670082-10 onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 244, 247 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-670082-10 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-652412-09 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-670082-10 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-652412-09 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, en/of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 1], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 2], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde 2] terzake van het in de zaak met parketnummer 18-670082-10 onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. J.P. van Stempvoort, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra, griffier,
en op 12 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.P. van Stempvoort is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.