ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ4242

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-003064-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en verkeersmisdrijven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 12 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 31 juli 2009, waarbij een motorrijder, [slachtoffer 1], om het leven kwam. De verdachte had, na het gebruik van cannabis, een gevaarlijke inhaalmanoeuvre uitgevoerd, waarbij hij op de verkeerde weghelft terechtkwam en in botsing kwam met de motorrijder. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat het ongeval aan de schuld van de verdachte was toe te rekenen. De verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW 1994, maar werd wel veroordeeld voor de subsidiair ten laste gelegde overtredingen van artikel 5 en artikel 7 WVW 1994, alsook voor andere verkeersmisdrijven, waaronder rijden onder invloed en het verlaten van de plaats van het ongeval. De strafoplegging bestond uit een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 60 uren. Daarnaast werd de verdachte onvoorwaardelijk de rijbevoegdheid ontzegd voor een periode van 6 maanden en werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-003064-09
Uitspraak d.d.: 12 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 26 november 2009 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 17-880353-09 (zaak A) en 17-753429-09 (zaak B) (en ad informandum gevoegd feit met parketnummer 17-880353-09), en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 17-756212-08, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1988],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 23 april 2010 en 28 april 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis inzake de bewezenverklaring van de feiten 2, 3 en 4 (zaak A) en feit 1 (zaak B). Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis inzake de bewezenverklaring ter zake van feit 1 (zaak A) zal vernietigen, en vordert:
- ter zake van het onder 1. primair, 2, 3 en 4 (zaak A) en 1 (zaak B) een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes jaren ter zake van feit 1;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden ter zake van feit 2;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden ter zake van feit 3.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging zal toewijzen en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. P.Th. van Jaarsveld, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A
feit 1. primair:
verdachte op of omstreeks 31 juli 2009, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig (een personenauto) daarmee rijdende over de weg, de[straat 1], komende uit de richting van de [straat 2] en gaande in (ongeveer) zuidelijke richting, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn, verdachtes, schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat verdachte roekeloos, althans zeer, in elk geval aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam, is geweest, aangezien verdachte - na het gebruik van (een) hennepprodukt(en) (cannabinoïde(n)), al dan niet in combinatie met het gebruik van (een) andere stof(fen) - met het door hem bestuurde motorrijtuig een of meer voor hem op de rijbaan van die weg rijdend(e) ander(e) motorrijtuig(en) (een (tweetal) (personen)auto('s)) gevaarlijk is gaan inhalen en/of gevaarlijk ter linkerzijde is gaan voorbij rijden en daarbij op of over het weggedeelte bestemd voor het hem over die weg tegemoetkomende verkeer is gaan rijden, althans is beland of terechtgekomen, en/of deze manoeuvre heeft uitgevoerd juist op een moment dat de bestuurder van een tweewielig motorrijtuig (een motor(fiets)) hem, verdachte, over de rijbaan van die weg tegemoetkwam en/of hem, verdachte, reeds (zeer) dicht was genaderd, tengevolge, althans mede tengevolge, waarvan een aanrijding of botsing tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en de hem over die weg tegemoetkomende motor(fiets) en/of de bestuurder van die motor(fiets) heeft plaatsgevonden, waardoor, althans mede waardoor, de bestuurder van die motor(fiets), [slachtoffer 1] geheten, werd gedood, althans zodanig ( zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht dat die [slachtoffer 1] is overleden, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 1. subsidiair onder 1:
verdachte op of omstreeks 31 juli 2009, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een voertuig (een (personen)auto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten cannabinoïden, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
feit 1. subsidiair onder 2:
verdachte op of omstreeks 31 juli 2009, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig (een personenauto) daarmee heeft gereden over de weg, de [straat 1], komende uit de richting van de [straat 2] en gaande in (ongeveer) zuidelijke richting en toen met het door hem bestuurde motorrijtuig een of meer voor hem op de rijbaan van die weg rijdend(e) ander(e) motorrijtuigen ((een) (tweetal) (personen)auto('s)) is gaan inhalen en/of ter linkerzijde is gaan voorbij rijden en daarbij op het weggedeelte bestemd voor het hem over die weg tegemoetkomende verkeer is gaan rijden, althans is beland of terechtgekomen, en deze manoeuvre heeft uitgevoerd juist op een moment dat de bestuurder van een tweewielig motorrijtuig (een motor(fiets)) hem, verdachte, over de rijbaan van die weg tegemoetkwam en/of hem, verdachte, reeds (zeer
dicht was genaderd, tengevolge, althans mede tengevolge, waarvan een ((nagenoeg) frontale) aanrijding of botsing tussen het door hem, verdachte, bestuurder motorrijtuig en de hem over die weg tegemoetkomende motor(fiets) en/of de bestuurder van die motor(fiets) heeft plaatsgevonden, waardoor, althans mede waardoor, de bestuurder van die motor(fiets), [slachtoffer 1] geheten, werd gedood, althans zodanig (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht dat die [slachtoffer 1] is overleden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
feit 2:
verdachte op of omstreeks 31 juli 2009, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de [straat 1], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden een ander (te weten [slachtoffer 1]) was gedood, dan wel aan die ander letsel en/of schade was toegebracht, in ieder geval aan die ander aan wie bij dit ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
feit 3:
verdachte op of omstreeks 31 juli 2009, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [straat 1], een motorrijtuig (een (personen)auto), heeft bestuurd;
feit 4:
verdachte op of omstreeks 14 mei 2009, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [straat 3], eenmotorrijtuig (een (personen)auto) heeft bestuurd;
Zaak B
hij op of omstreeks 7 oktober 2008, te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, (te weten [slachtoffer 2]), bij beide wangen heeft vastgepakt en/of d(i)e wang(en) heeft gedraaid / verdraaid en/of bij de haren heeft vastgepakt en/of - toen die [slachtoffer 2] op de grond lag - die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en over de weg/stenen heeft meegesleurd en/of meegetrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak (ter zake van zaak A onder 1. primair)
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 28 april 2011 aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken ter zake van het in zaak A onder 1. primair ten laste gelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Aan verdachte is - kort gezegd - onder 1. primair ten laste gelegd dat op 31 juli 2009 op de [straat 1] te [plaats] een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden, aangezien verdachte - na gebruik van cannabis - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - met de door hem bestuurde personenauto de voor hem rijdende personenauto's gevaarlijk is gaan inhalen en daarbij op het weggedeelte bestemd voor het hem over die weg tegemoetkomende verkeer is gaan rijden, terwijl juist op dat moment een motorrijder hem tegemoetkwam en verdachte reeds (zeer) dicht was genaderd, tengevolge waarvan een botsing tussen verdachte en de motorfiets heeft plaatsgevonden, waardoor de motorrijder, [slachtoffer 1], is overleden.
Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW1994) is - voor zover hier van belang - een causaal verband tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval vereist. Het verkeersongeval moet in redelijkheid zijn toe te rekenen aan de schuld van verdachte. Onder schuld als bedoeld in dit artikel wordt verstaan culpa lata, dat wil zeggen een min of meer grove, aanmerkelijke schuld.
Of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW1994 hangt af van verschillende factoren, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzittingen kan onder meer het volgende worden vastgesteld. Verdachte reed op 31 juli 2009 in een personenauto over de [straat 1] in [plaats]. Voorafgaand aan het ongeval had verdachte twee flesjes bier gedronken en hij had die dag verder een aantal joints gerookt. Verdachte reed als derde auto - achter twee personenauto's (merk: Volkswagen, type: Golf) - met een (ter plaatse toegestane) snelheid van rond de 50 kilometer per uur. Op het moment dat de voor hem rijdende auto's afremden en de voorste auto naar rechts uitweek besloot verdachte deze auto's in te halen. Uit de verklaringen van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep op 28 april 2011 volgt dat verdachte, alvorens naar links te sturen, in zijn spiegels keek, langs de auto's heeft gekeken of hij er voorbij kon gaan en vervolgens een stuurbeweging naar de linkerweghelft heeft gemaakt. Aan het feit dat verdachte hieromtrent niet expliciet heeft verklaard ter gelegenheid van zijn verhoor door de politie kent het hof niet de betekenis toe dat verdachte niet heeft gehandeld zoals hij ter terechtzittingen heeft verklaard, reeds hierom niet nu niet blijkt dat verdachte ter gelegenheid van zijn verhoor door de politie hierover expliciet is bevraagd. Toen verdachte net op de linkerrijbaan reed, zag hij de motor voor het eerst. De motor kwam aangereden met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur; 30 kilometer per uur harder dan de maximumsnelheid die ter plaatse gold. Verdachte kon niet meer reageren en er volgde een botsing.
Uit de verklaringen van [getuige 1] (bestuurder van de eerste auto) en [getuige 2] (bestuurder van de tweede auto) blijkt dat er - naast de hoge snelheid van de motorrijder - omstandigheden waren die de zichtbaarheid van de motorrijder bemoeilijkten. Uit deze verklaringen volgt dat de motorrijder zeer kort voor de botsing dicht bij de as van de weg reed. Bovendien blijkt uit deze verklaringen dat de motorrijder op dan wel vlak voor het moment dat hij de eerste auto passeerde een 'wheelie' maakte. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van deze verklaringen te twijfelen. Deze verklaringen zijn afgelegd door personen die het beste zicht hebben gehad op de situatie. Bovendien zijn de verklaringen kort na het ongeval afgelegd.
Enkele uren na het ongeval is bij verdachte bloed afgenomen. Uit de uitslag van de bloedproef volgt dat er 0,00% alcohol in verdachtes bloed is aangetroffen. Wel blijkt uit het rapport van dr. [deskundige], apotheker-toxicoloog bij het NFI, dat er andere stoffen (THC, 11-OH-THC en THC-COOH) zijn aangetroffen in het bloedmonster van verdachte. Uit dit rapport volgt verder dat de effecten van cannabis op de rijvaardigheid met name van belang zijn bij verkeerssituaties die complex zijn of meer dan gemiddelde aandacht vragen. Het normale functioneren en eenvoudige taken worden nauwelijks door cannabis beïnvloed. [deskundige] komt tot de conclusie dat de rijvaardigheid waarschijnlijk negatief beïnvloed was. Naar het oordeel van het hof kan hieruit weliswaar worden afgeleid dat in abstracto sprake is van een vermindering van de rijvaardigheid, echter voor het oordeel dat het gebruik van cannabis de rijvaardigheid van verdachte in concreto in negatieve zin heeft beïnvloed en heeft bijgedragen tot het ongeval, heeft het hof geen aanknopingspunten kunnen vinden.
Met betrekking tot hetgeen de advocaat-generaal ter gelegenheid van het requisitoir naar voren heeft gebracht, overweegt het hof dat uit de enkele omstandigheid dat verdachte, toen hij zich vergewiste van mogelijk naderend verkeer, de motorrijder niet heeft gezien terwijl deze voor hem wel zichtbaar had kunnen zijn indien verdachte meer afstand had genomen van de voor hem rijdende auto's om zo beter zicht te krijgen, niet kan volgen dat verdachte zich roekeloos dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam heeft gedragen.
Voor schuld in de zin van artikel 6 WVW1994 is meer nodig dan het enkele veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht.
Aldus is het hof - in tegenstelling tot de advocaat-generaal - van oordeel dat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW1994, zodat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 1. primair ten laste gelegde feit heeft begaan en hij hiervan dient te worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Overweging ten aanzien van het in zaak A onder 1. subsidiair onder 2 ten laste gelegde
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken ter zake van het in zaak A onder 1. subsidiair onder 2 ten laste gelegde.
Het hof volgt de raadsman hierin evenwel niet.
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde heeft het hof overwogen dat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW1994. Dit betekent echter niet dat verdachte niet kan worden verweten dat hij niet de voorzichtigheid en oplettendheid heeft betracht die redelijkerwijs van de bestuurder van een motorrijtuig in bedoelde omstandigheden mag worden verwacht.
Artikel 5 WVW1994 stelt als minimumeis dat van een bestuurder die zich in het verkeer van potentieel gevaarlijke situaties bewust behoort te zijn, mag worden verwacht dat deze zich telkens in de gelegenheid stelt om te beoordelen dat een gevaarlijke situatie zich niet voordoet. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte zich er onvoldoende van vergewist of de linkerweghelft vrij was op het moment dat hij ging inhalen. Verdachte had meer afstand kunnen nemen van de voor hem rijdende auto's om aldus meer zicht te krijgen of de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer ook vrij was. Door deze gedraging van verdachte ontstond er gevaar op de weg en werd het verkeer op de weg gehinderd.
Aldus acht het hof wettig en overtuigend bewezen hetgeen in zaak A onder 1. subsidiair onder 2 is ten laste gelegd. Het verweer dat sprake is van afwezigheid van alle schuld faalt.
Overweging ten aanzien van het in zaak A onder 1. subsidiair onder 1 ten laste gelegde
Hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het gebruik van stoffen door verdachte in relatie tot het gevaarzettend gedrag van verdachte en (vervolgens) het ongeval neemt niet weg dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat het gebruik van deze stoffen in abstracto de rijvaardigheid kon verminderen, zodat verdachte niet tot behoorlijk besturen in de zin van artikel 8, eerste lid, WVW1994 in staat moest worden geacht.
Voor een veroordeling op grond van voormeld artikel is niet noodzakelijk dat er sprake was van feitelijk gevaar, afwijkend rijgedrag en/of uiterlijke kenmerken waaruit de conclusie mag worden getrokken dat er onvermogen tot besturen was. Uit wettige bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte onder een zodanige invloed van een stof verkeerde dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.
Aldus acht het hof wettig en overtuigend bewezen hetgeen in zaak onder 1. subsidiair onder 1 is ten laste gelegd.
Overweging ten aanzien van zaak B
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het in zaak B ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, te weten de aangifte van [slachtoffer 2] en de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4], zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Anders dan de rechtbank spreekt het hof de verdachte vrij van de strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in artikel 304 onder 1 o van het Wetboek van Strafrecht.
Uit de parlementaire geschiedenis betreffende artikel 304, onderdeel 1 o van het Wetboek van Strafrecht (Kamerstukken II 2002/03, 28 484, nr. 5) blijkt dat bij de beoordeling of sprake is van een 'levensgezel' de volgende aspecten van belang zijn:
- of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding;
- de duur van de gemeenschappelijke huishouding;
- of er een relatie van affectieve aard is;
- of betrokkenen kennelijk uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid.
Doorslaggevend is in het begrip 'levensgezel' de nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. Het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners.
Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat hij ten tijde van het ten laste gelegde een relatie met aangeefster onderhield. Hoewel zij elkaar veel zagen hadden beiden hun eigen woning. Niet gebleken is dat zij een gemeenschappelijke huishouding voerden.
Op grond van het vorenstaande is van een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners geen sprake. Derhalve is het hof van oordeel dat hun verhouding niet van dien aard is geweest dat aangeefster kan worden aangemerkt als de levensgezel van de verdachte.
Beslissing op het voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen
Het hof zal het ter terechtzitting van 28 april 2011 door de raadsman gedane voorwaardelijke verzoek tot het horen van de getuigen die eerst na het vonnis in eerste aanleg ten overstaan van de politie verklaringen hebben afgelegd afwijzen, omdat deze verklaringen niet voor het bewijs worden gebruikt en derhalve niet wordt voldaan aan de door de raadsman gestelde voorwaarde.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het in zaak A onder 1. subsidiair onder 1 en 2, 2, 3 en 4 en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak A:
feit 1. subsidiair:
1. verdachte op 31 juli 2009, te [plaats], als bestuurder van een voertuig, een personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten cannabinoïden, waarvan hij redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
2. verdachte op 31 juli 2009, te [plaats], als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig, een personenauto, daarmee heeft gereden over de weg, de [straat 1], komende uit de richting van de [straat 2] en gaande in (ongeveer) zuidelijke richting en toen met het door hem bestuurde motorrijtuig een of meer voor hem op de rijbaan van die weg rijdende andere motorrijtuigen is gaan inhalen en daarbij op het weggedeelte bestemd voor het hem over die weg tegemoetkomende verkeer is gaan rijden, en deze manoeuvre heeft uitgevoerd juist op een moment dat de bestuurder van een tweewielig motorrijtuig, een motorfiets, hem, verdachte, over de rijbaan van die weg tegemoetkwam en hem, verdachte, dicht was genaderd, tengevolge waarvan een frontale aanrijding of botsing tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en de hem over die weg tegemoetkomende motorfiets heeft plaatsgevonden, waardoor de bestuurder van die motorfiets, [slachtoffer 1] geheten, werd gedood, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd;
feit 2:
verdachte op 31 juli 2009, te [plaats], als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden een ander (te weten [slachtoffer 1]) was gedood, dan wel aan die ander letsel en schade was toegebracht;
feit 3:
verdachte op 31 juli 2009, te [plaats], terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [straat 1], een motorrijtuig, een personenauto, heeft bestuurd;
feit 4:
verdachte op 14 mei 2009, te [plaats], terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [straat 3], een motorrijtuig, een personenauto, heeft bestuurd;
Zaak B
hij op 7 oktober 2008, te [plaats], opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 2], bij beide wangen heeft vastgepakt en die wangen heeft gedraaid en bij de haren heeft vastgepakt en - toen die [slachtoffer 2] op de grond lag - die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en over de weg heeft meegetrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het in de zaak A onder 1. subsidiair bewezenverklaarde levert op:
1. overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
en
2. overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
het in de zaak A onder 3 en 4 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
het in de zaak B bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzittingen is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding en meerdere verkeersmisdrijven. Verdachte is op 31 juli 2009 in botsing gekomen met een motorrijder, ten gevolge waarvan die motorrijder, [slachtoffer 1], is overleden. Op het moment dat verdachte ging inhalen heeft hij zich er onvoldoende van vergewist of de voor het tegemoetkomende verkeer bestemde weghelft vrij was, waardoor er gevaar en hinder op de weg is veroorzaakt.
Na het ongeval heeft verdachte aanvankelijk geprobeerd zijn verantwoordelijkheid te ontlopen door de plaats van het ongeval te verlaten. Evenwel heeft hij zich enkele uren later alsnog gemeld bij de politie. Wrang is dat verdachte de rijbevoegdheid was ontzegd, zodat hij die dag - evenals op 14 mei 2009 - überhaupt niet een auto mocht besturen. Bovendien bestuurde verdachte de auto onder invloed van cannabinoïden.
Verdachte heeft zich als verkeersdeelnemer ernstig misdragen. Door zijn handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Ook heeft hij eerdere rechterlijke beslissingen aan zijn laars gelapt.
Het ongeval heeft voor de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed tot gevolg gehad. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen en de verklaringen van [nabestaande 1] en [nabestaande 2] ter terechtzitting van het hof op 28 april 2011 blijkt hoezeer hun wereld is ingestort door het verlies van hun zoon, familielid of geliefde.
Naast voormelde verkeersdelicten heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan een geweldsdelict. Verdachte heeft op 7 oktober 2008 zijn toenmalige vriendin mishandeld, waardoor zij letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voorts is uit het onderzoek ter terechtzittingen van het hof gebleken, dat verdachte zich ook nog aan een ander strafbaar feit (rijden zonder geldige verzekering) heeft schuldig gemaakt. Dit strafbare feit is ad informandum gevoegd en vermeld op de inleidende dagvaarding. Dit ad informandum gevoegde strafbare feit, dat ter terechtzitting van het hof op 28 april 2011 door verdachte is erkend als door hem te zijn begaan, zal het hof meewegen in de aan verdachte op te leggen straf, welk feit daarmee is afgedaan.
Ten nadele van verdachte geldt dat het hof ook heeft gelet op het de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 februari 2011, een 17 pagina's tellend stuk, waaruit blijkt dat verdachte reeds vele malen ter zake van verkeersdelicten (rijden zonder rijbewijs, rijden onder invloed en - met name - rijden zonder verzekering) met justitie in aanraking is gekomen en ter zake daarvan onherroepelijk is veroordeeld tot geldboetes, (voorwaardelijke) vrijheidsstraffen en ontzeggingen van de rijbevoegdheid. De bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd terwijl verdachte de rijbevoegdheid was ontzegd. Bovendien was ten tijde van onderhavige feiten de proeftijd van een hem voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf nog niet verstreken. Een en ander heeft verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan (soortgelijke) delicten.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van het Reclasseringsadvies van Verslavingszorg Noord Nederland, opgemaakt op 10 november 2009. Uit die rapportage komt naar voren dat het recidive risico hoog gemiddeld is. De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf met voorwaarden op te leggen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat verdachte reeds vrijwillig hulp heeft gezocht. Daarnaast heeft verdachte tijdens zijn detentieperiode een Cognitieve Vaardigheidstraining (CoVa) en een leefstijltraining gevolgd. Het hof acht zich, gelet op hetgeen ter terechtzitting op 28 april 2011 naar voren is gekomen, in voldoende mate voorgelicht over de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Het inwinnen van een nader reclasseringsrapport acht het hof daarom niet noodzakelijk. Het daartoe strekkende verzoek van de raadsman wordt afgewezen.
Gelijk de rechtbank is het hof van oordeel dat voor de bewezenverklaarde misdrijven, in relatie tot de recidive, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, als passende straf kan gelden. Daarbij zal het hof, naast de algemene voorwaarde dat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren geen strafbare feiten pleegt, als bijzondere voorwaarde stellen dat verdachte zich stelt onder begeleiding van de reclassering en zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering.
Ten aanzien van de verkeersovertreding zal het hof - gelet op de mate van schuld die het hof bewezen acht - aan verdachte een werkstraf van 60 uren opleggen.
Daarnaast is het hof van oordeel dat - gelet op het gevaarzettende verkeersgedrag van verdachte op de weg en het uit zijn documentatie af te leiden gevaar voor herhaling - hem als bijkomende straf voor de feiten onder 1. subsidiair onder 1 en 2 en voor feit 2 van zaak A ieder een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur dient te worden opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] (t.a.v. [nabestaande 1])
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 4.309,52. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzittingen is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A onder 1. subsidiair onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is voldoende onderbouwd. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De verdachte zal, als de in het ongelijke gestelde partij, in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil, worden veroordeeld.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden van 27 februari 2009, parketnummer 17-756212-08, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 22c, 22d, 36f, 57, 62, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 7, 8, 9, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1. primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1. subsidiair onder 1, 1. subsidiair onder 2, 2, 3 en 4 en in de zaak B ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1. subsidiair onder 1, 1. subsidiair onder 2, 2, 3 en 4 en in zaak B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1. subsidiair onder 1, 2, 3, 4 (zaak A) en 1 (zaak B) bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van de reclassering (verslavingszorg noord Nederland) te Leeuwarden en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze namens deze instelling te geven.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, en/of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1. subsidiair onder 2 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte terzake van het in zaak A onder 1. subsidiair onder 1 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Ontzegt de verdachte terzake van het in zaak A onder 1. subsidiair onder 2 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Ontzegt de verdachte terzake van het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] (t.a.v. [nabestaande 1])
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [nabestaande 1] terzake van het in zaak A onder 1. subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 4.309,52 (vierduizend driehonderdnegen euro en tweeënvijftig cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde] (t.a.v. [nabestaande 1]), een bedrag te betalen van EUR 4.309,52 (vierduizend driehonderdnegen euro en tweeënvijftig cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 53 (drieënvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij niet opheft.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Tenuitvoerlegging
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden van 27 februari 2009, met parketnummer 17-756212-08, te weten van:
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Aldus gewezen door
mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter,
mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 12 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P.J.M. van den Bergh is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Parketnummer: 24-003064-09
13
arrest
GERECHTSHOF LEEUWARDEN