Beschikking d.d. 19 april 2011
Zaaknummer 200.069.021
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.T van Dalen,
kantoorhoudende te Groningen,
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
1. [de vader van kind 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [de vader van kind 1],
2. [de vader van kind 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [de vader van kind 2],
3. [de pleegouders van kind 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [de pleegouders van kind 1],
4. [de pleegouders van kind 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [de pleegouders van kind 2],
5. [de pleegouders van kind 3],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [de pleegouders van kind 3],
6. [de pleegouders van kind 4],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [de pleegouders van kind 4],
7. Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 13 april 2010 heeft de rechtbank Groningen de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de minder¬jarigen [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren op [geboortedatum] in de gemeente Groningen, [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren op [geboortedatum] in de gemeente Groningen, [kind 3] (hierna: [kind 3]), geboren op [geboortedatum] in de gemeente Groningen en [kind 4] (hierna: [kind 4]), geboren op [geboortedatum] in de gemeente Groningen, en BJZ benoemd tot voogd over voornoemde minderjarige kinderen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 22 juni 2010, heeft de moeder verzocht de beschikking van 13 april 2010 te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, alsnog het inleidende verzoek van de raad strekkende tot ontheffing van het ouderlijk gezag van moeder over [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4] af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 28 september 2010, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht de moeder in het door haar ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 12 juli 2010 en een fax van 10 maart 2011 met bijlagen van de raad en een brief van 2 maart 2011 met bijlagen van BJZ.
Ter zitting van 15 maart 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de heer Wouters namens de raad, mevrouw Van Dijk en mevrouw Lautenbach namens BJZ, de pleegmoeder van [kind 2] en [de pleegouders van kind 4]. Hoewel behoorlijk opgeroepen zijn [de vader van kind 2], [de vader van kind 1], en [de pleegouders van kind 1] niet ter zitting verschenen. [De pleegouders van kind 3] zijn met kennisgeving daarvan niet ter zitting verschenen.
Voorafgaand aan de zitting is [kind 2] afzonderlijk gehoord door de voorzitter. [kind 1] is, hoewel daartoe uitgenodigd, niet verschenen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de affectieve relatie van de moeder en [de vader van kind 1] is [kind 1] geboren. [kind 2] is geboren uit de affectieve relatie tussen de moeder en [de vader van kind 2]. Van [kind 3] en [kind 4] is niet bekend wie de vader is.
2. De moeder was belast met het gezag over de kinderen, met dien verstande dat de kinderen bij beschikking van 18 mei 2005 onder toezicht van BJZ zijn gesteld. Bij beschikking van 23 november 2006 is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor alle vier de kinderen. Sindsdien zijn de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing telkens verlengd. Laatstelijk bij beschikkingen van 26 mei 2009, welke beschikkingen door dit hof zijn bekrachtigd bij beschikking van 26 november 2009, tot 18 mei 2010.
3. Bij inleidend verzoekschrift van 25 juni 2009 heeft de raad de rechtbank verzocht de moeder te ontheffen van het gezag over [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4].
4. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing van de rechtbank is het hoger beroep van de moeder gericht.
Ten aanzien van de ontheffing van het gezag
5. Op grond van artikel 1:266 BW kan een ouder van het gezag over zijn kind worden ontheven indien hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging of opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Artikel 1:268 BW bepaalt vervolgens in het eerste lid dat ontheffing niet kan worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet, hetgeen in het onderhavige geval aan de orde is, welke regel vervolgens (onder meer) uitzonde¬ring lijdt indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat deze maatregel door de in artikel 1:266 BW genoemde onmacht of ongeschiktheid onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden (lid 2 onder a). Dit betreft het zodanig opgroeien van een minderjarige, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd.
6. Zoals het hof reeds heeft overwogen in haar beschikking van 26 november 2009 zijn de maatregelen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voortgekomen uit een voor de kinderen zeer onveilige thuissituatie, waarin onder meer sprake was van huiselijk geweld en verslavingsgedrag van de moeder. De kinderen zijn hier in het verleden veelvuldig getuige van geweest.
7. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in beginsel van tijdelijke aard en dienen gericht te zijn op (het werken aan) de terugkeer van het kind naar de ouder. Uit de duur van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in deze, alsmede uit de stukken en het verhandelde ter zitting staat voor het hof zonder meer vast dat de moeder ongeschikt of onmachtig is haar plicht tot verzorging of opvoeding van [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4] te vervullen en dat er geen perspectief is op terugkeer van de kinderen naar hun moeder.
8. Alle vier de kinderen zijn kwetsbare en beschadigde kinderen, die achterstanden hebben opgelopen op diverse gebieden. Er is sprake van slechte of ongezonde hechting. [kind 1] voelt zich verantwoordelijk en worstelt met loyaliteitsgevoelens met als gevolg dat er te weinig ruimte is voor de ontwikkeling van haar eigen identiteit. Zij is snel (extreem) boos en driftig en heeft veel behoefte aan duidelijke regels en structuur. [kind 2] is gediagnosticeerd met ADHD en ODD. Mede door het gebrek aan veiligheid en structuur bij zijn moeder thuis, heeft [kind 2] niet goed geleerd om problemen op een goede manier op te lossen en is hij niet goed in staat om zijn emoties te uiten. Ook [kind 2] zelf ervaart dat hij -ondanks dat hij dat niet wil en dat graag anders zou zien- snel (extreem) boos wordt. Het beheersbaar houden van de gedragsproblemen van [kind 2] is altijd actueel. [kind 3] is via een tweetal andere plaatsingen, met een leerachterstand en forse gebitsproblemen bij de pleegouders gekomen. Haar leerachterstand heeft zij deels ingehaald en aan haar gebitsproblemen wordt volop aandacht besteed, evenals aan het vergroten van haar zelfvertrouwen en zelfbeeld. Bij [kind 4] is sprake van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit van het gecombineerde type, bij een moeilijk lerend intelligentieniveau. Zijn problematiek wordt verzwaard door een reactieve hechtingsstoornis. Net als [kind 2] kampt [kind 4] met (extreme) angsten.
9. De specifieke problematiek van de kinderen vereist de nodige begeleiding en bovengemiddelde opvoedingsvaardigheden. Structuur en stabiliteit zijn hierbij van wezenlijk belang. Het hof is (onveranderd) van oordeel dat de moeder niet beschikt over de vereiste opvoedkundige vaardigheden. Dat de moeder thans kennelijk in staat wordt gesteld, zoals zij ter zitting betoogt, geheel zelfstandig zorg te dragen voor de opvoeding en verzorging van haar jongste zoon [kind 5] (geboren op [geboortedatum]) maakt dat oordeel niet anders. Tot op heden heeft de moeder op geen enkele wijze laten zien dat zij in staat is de belangen van haar kinderen op de eerste plaats te zetten. Onveranderd is de moeder onbetrouw¬baar in het nakomen van afspraken. Kennelijk ziet zij nog steeds niet in, wat die onvoorspelbaarheid voor haar kinderen betekent. De moeder blijft strijd voeren in plaats van dat zij ziet en erkent dat de kinderen mede door haar handelwijze (ernstig) zijn beschadigd en het nu in het belang van de kinderen is, dat zij hen ruimte biedt om te kunnen en mogen werken aan het herstel van de opgelopen schade. Door haar gedrag doet de moeder voortdurend al dan niet bewust een (emotioneel) appel op de loyaliteit van met name [kind 1], maar ook [kind 2]. De moeder miskent dat het voor een positieve en optimale ontwikkeling van de kinderen van wezenlijk belang is, dat zij hen toestaat zich te hechten aan hun pleegouders en zich daar liefdevol (verder) te laten verzorgen en begeleiden naar volwassenheid.
10. Het hof deelt niet de mening van de moeder dat aan haar onvoldoende kansen zijn geboden om haar kinderen zelfstandig op te voeden en te begeleiden. In het verleden zijn diverse vormen van hulpverlening ingezet en zijn aan de moeder ook concrete voorwaarden gesteld voor een eventuele terugkeer van de kinderen naar huis. Het is de moeder zelf geweest die deze voorwaarden niet is nagekomen. Met haar betoog dat het niet aan haar toe te rekenen valt dat de kinderen op diverse gebieden achterstanden hebben opgelopen, miskent de moeder de invloed van de jarenlange zeer onveilige thuissituatie op de ontwikkeling van de kinderen.
11. Ook het feit dat [kind 1] thans gesloten is geplaatst en het (zoals ter zitting is aangegeven) de bedoeling is dat zij op termijn via het programma ‘Doen wat werkt’ bij haar moeder wordt geplaatst, maakt het oordeel van het hof niet anders. Afdoende is gebleken dat de moeder ook ten aanzien van [kind 1] niet beschikt over de vereiste opvoedkundige vaardigheden. Een en ander is ook recent gebleken tijdens de periode waarin zij onder strikte voorwaarden bij moeder mocht wonen. Deze periode is niet goed verlopen. Er waren veel ruzies tussen moeder en [kind 1] en [kind 1] keerde terug in haar oude patroon. Zij ging niet naar school, ging niet naar Lentis en hield zich ook overigens niet aan de gemaakte afspraken. Het hof acht de kans dat een plaatsing bij de moeder nu wel goed zal verlopen dan ook zeer gering en acht een dergelijk experiment – zoals zij ook eerder heeft overwogen in haar beschikking van 26 november 2009 – niet verantwoord. Bij afweging van alle belangen is het hof daarom van oordeel dat het ook voor [kind 1] van belang is, dat er duidelijkheid komt over de positie die haar moeder in haar leven al dan niet kan innemen. Voorkomen moet worden dat er opnieuw maat¬regelen genomen moeten worden en [kind 1] telkens opnieuw blootgesteld wordt aan de onzekerheden van (de duur van) die maatregelen. Te meer nu ter zitting ook duidelijk is geworden dat de strategie die door BJZ is gekozen, kennelijk voort¬vloeit uit een gebrek aan een beter alternatief. Het hof heeft bij zijn beoordeling mede betrokken dat ook de raad geen aanleiding ziet om terug te komen op het inleidend verzoek ten aanzien van [kind 1]. De raad heeft dienaangaande ter zitting aangegeven van mening te zijn dat de ingeslagen weg geen bestendige stabiele koers is en het onveranderd in het belang van [kind 1] te achten dat de moeder wordt ontheven uit het gezag. Dat de strategie van BJZ conform de wens van [kind 1] is en [kind 1] zelf niet achter een ontheffing zou staan, leidt niet tot een andere overwe¬ging. Gelet op de ongeschiktheid en onmachtigheid van de moeder, het leeftijds- en ontwikkelingsniveau van [kind 1], haar behoefte zelfstandig te handelen en haar leven naar eigen inzicht in te richten, is het naar het oordeel van het hof in het belang van [kind 1] dat de hulp en steun voor [kind 1] meer gericht is op het vergroten van haar zelfstandigheid in plaats van het opnieuw proberen te vergroten van de mogelijkheden van de moeder om [kind 1] te verzorgen en op te voeden.
12. Het hof gaat ook voorbij aan de wens van [kind 2] dat zijn moeder het gezag over hem houdt. Ook [kind 2] is zeer loyaal aan zijn moeder, maar is gebaat bij duidelijkheid omtrent de rol die zijn moeder in zijn leven al dan niet kan innemen. Daarnaast is [kind 2] gebaat bij het voorkomen van de jaarlijkse onrust die samenhangen bij het verlengen van de kinderbeschermingsmaatregelen.
13. Naar gebleken is beschikken de pleegouders wel over voldoende opvoedingscapaciteiten om te kunnen voorzien in de specifieke ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. Naar omstandigheden ontwikkelen de kinderen zich daar goed. Het is voor hun verdere ontwikkeling dan ook van groot belang dat de pleegouders, eventueel met hulp van deskundigen, zich kunnen blijven richten op een herstel van de opgelopen schade en een zo goed mogelijk verdere ontwikkeling richting volwassenheid. Naar het oordeel van het hof is het toekomstperspectief van de kinderen dan ook blijvend gelegen bij de pleegouders, dan wel voor [kind 1] in een voorziening waarin zij onder begeleiding tot zelfstandigheid zal kunnen komen.
14. Het hof is, nu de getroffen kinderbeschermingsmaatregelen onvoldoende bescherming hebben geboden om de dreiging van het zodanig opgroeien van de kinderen dat hun zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd af te wenden, van oordeel dat het belang van de moeder om het gezag over de kinderen te behouden niet opweegt tegen het belang van de kinderen op duidelijkheid, continuïteit en stabiliteit in hun leven.
15. Het hof is voorts - evenals de rechtbank - van oordeel dat de voogdij dient te worden overgedragen aan BJZ, die als neutrale partij de belangen van [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4] in het vizier kan houden en kan behartigen. Het hof wil ten behoeve van de moeder nog benadrukken dat de mogelijkheid van contact tussen haar en haar kinderen in sterke mate wordt beïnvloed door de houding die zij inneemt. Teneinde op verantwoorde wijze deel te blijven uitmaken van het leven van de kinderen doet de moeder er goed aan zich te laten begeleiden bij haar rol als ouder op afstand en aan de invulling van de contacten met haar kinderen.
Slotsom
16. Op grond van het bovenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Groningen van 13 april 2010.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, voorzitter,
A.H. Garos en A.W. Beversluis, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 19 april 2011 in bijzijn van de griffier.