ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ4046

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.070.768/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervallen verklaring van aanwijzingen Bureau Jeugdzorg Friesland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 10 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder om de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ) vervallen te verklaren. De moeder had eerder bij de rechtbank Leeuwarden, in beschikkingen van 21 april 2010, verzocht om de aanwijzingen van BJZ van 19 maart 2010 te laten vervallen. Deze aanwijzingen hielden in dat de moeder toestemming moest geven voor contact tussen haar kinderen, [minderjarige A] en [minderjarige B], en hun grootouders en tante. De rechtbank had de verzoeken van de moeder afgewezen, waarop zij in hoger beroep ging.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat tegen de beslissing van de kinderrechter in deze context geen hoger beroep openstaat, maar enkel cassatie in het belang van de wet. De moeder had aangevoerd dat er een uitzondering op dit appelverbod moest worden gemaakt, maar het hof oordeelde dat de wetsgeschiedenis geen basis biedt voor een dergelijke uitzondering in deze zaak.

De uitspraak van het hof benadrukt de strikte toepassing van het appelverbod in zaken die betrekking hebben op de aanwijzingen van BJZ en de bescherming van de belangen van minderjarigen. Het hof heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, waarmee de eerdere beslissing van de rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en onder leiding van de voorzitter en twee andere rechters.

Uitspraak

Beschikking d.d. 10 maart 2011
Zaaknummer 200.070.768
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. Pieters, kantoorhoudende te Sneek,
tegen
Bureau Jeugdzorg Friesland,
gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ.
Belanghebbenden:
[pleegouders minderjarige A]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige A],
[pleegouders minderjarige B],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige B].
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikkingen van 21 april 2010 (zaaknummers 103728/FJ RK 10-326 en 103712/FJ RK 10-325) heeft de rechtbank Leeuwarden de verzoeken van de moeder afgewezen om ten aanzien van de minderjarigen [minderjarige A] (hierna: [minderjarige A]), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en [minderjarige B] (hierna: [minderjarige B]), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], de respectievelijke aanwijzingen van BJZ van 19 maart 2010 vervallen te verklaren.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 21 juli 2010, heeft de moeder verzocht de beschikkingen van 21 april 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende de schriftelijke aanwijzingen van BJZ van 19 maart 2010 vervallen te verklaren en te beslissen dat er geen contact zal plaatsvinden tussen de minderjarigen en de familie van appellante.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 14 oktober 2010, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht de beschikkingen waarvan beroep te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder nadere stukken van mr. Pieters die op 12 oktober 2010 bij het hof zijn binnengekomen, een brief van 8 december 2010 met bijlagen van BJZ, een brief van 10 januari 2011 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) en een brief met bijlagen van 13 januari 2011 van mr. Pieters.
Op 3 februari 2011 is [minderjarige B] gehoord door een raadsheer-commissaris van het hof. [minderjarige A] heeft haar mening op 8 februari 2011 kenbaar gemaakt aan een raadsheer-commissaris van het hof.
Ter zitting van 8 februari 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat; namens BJZ zijn mevrouw Polak en de heer Fleur verschenen. Tevens zijn de pleegvader van [minderjarige A] en de pleegvader van [minderjarige B] verschenen.
De beoordeling
1. Uit het huwelijk van de vader, [de vader], en de moeder zijn [minderjarige A] en [minderjarige B] geboren. Zij hebben nog een broer genaamd [broer], echter de onderhavige procedure heeft geen betrekking op hem.
2. In 2004 zijn de ouders gescheiden. De moeder is belast met het gezag over de kinderen. Er is geen contact met de vader.
3. [minderjarige A] en [minderjarige B] staan sinds 2000 onder toezicht van BJZ. Tevens is sprake van een uithuisplaatsing (bij [minderjarige A] sinds 2000 en bij [minderjarige B] sinds 2003).
4. Bij inleidend verzoek heeft de moeder de rechtbank verzocht de schriftelijke aanwijzingen van BJZ van 19 maart 2010 vervallen te verklaren. Bij deze aanwijzingen is - kort samengevat - door BJZ de moeder opgedragen om toestemming te geven of op zijn minst te gedogen dat [minderjarige A] en [minderjarige B] contact hebben met hun grootouders m.z. en hun tante [tante], een zus van moeder.
5. De rechtbank heeft beslist zoals hiervoor vermeld onder 'Het geding in eerste aanleg'. De moeder heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.
6. Aan het hof ligt allereerst de vraag voor of de moeder ontvankelijk is in haar hoger beroep. Vervolgens ligt de vraag voor of de schriftelijke aanwijzingen gegeven door BJZ vervallen dienen te worden verklaard.
Ontvankelijkheid
7. Ter zitting is door het hof de juridische grondslag van het namens de moeder (in haar petitum) gedane verzoek om 'te beslissen dat er geen contact zal plaatsvinden tussen de minderjarige en de familie van appellant' aan de orde gesteld. Mr. Pieters heeft desgevraagd verklaard dat een specifieke juridische grondslag voor het verzochte ontbreekt en dat hij dit uit praktische overwegingen heeft opgenomen in het petitum. Nu gebleken is dat enige juridische grondslag aan het betreffende verzoek ontbreekt, zal het hof niet overgaan tot verdere bespreking van dit verzoek.
8. De moeder heeft zich in haar hoger beroep op het standpunt gesteld dat in onderhavige zaak een uitzondering op het wettelijk appelverbod, zoals vermeld in artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna te noemen Rv, moet worden aangenomen.
9. Anders dan de moeder meent, is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak op grond van de hoofdregel van art. 807 Rv tegen de beslissing van de kinderrechter (ingevolge art. 1:259 Burgerlijk Wetboek) geen hoger beroep openstaat, maar slechts cassatie in het belang der wet. Namens de moeder is de tekst uit de wetsgeschiedenis (MvA, kamerstukken II 1993/1994, 23 003, nummer 5, pagina 9) 'dat analoog aan andere beslissingen over omgangsrecht hoger beroep dient open te staan' aangehaald. De desbetreffende tekst waar de moeder op wijst luidt als volgt: ''Bij nota van wijziging wordt tevens een bepaling voorgesteld op grond waarvan de gezinsvoogdijinstelling de contacten tussen de met het
gezag belaste ouder en het kind kan beperken voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uithuisplaatsing van de minderjarige. De laatstbedoelde regeling geldt als een specialist ten opzichte van artikel 259. Artikel 263a bepaalt dat de met het gezag belaste ouder en de minderjarige van twaalf jaar of ouder zich op dezelfde wijze als bij een aanwijzing ingevolge artikel 258 tot de kinderrechter kunnen wenden, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen die hij in het belang van het kind acht. In analogie met andere
beslissingen over omgangsrecht zal van deze beslissingen van de kinderrechter echter hoger beroep zijn toegelaten.'' Uit voornoemde tekst volgt dat alleen in het geval er sprake zou zijn van een inperking van de contacten tussen de minderjarigen en de moeder door BJZ (zijnde een zeer ingrijpende maatregel en een inbreuk op een fundamenteel recht) analoog aan andere beslissingen over het omgangsrecht hoger beroep dient te worden toegelaten.
10. Naar het oordeel van het hof kan uit de wetsgeschiedenis niet worden afgeleid dat (ook) in het onderhavige geval een uitzondering op het appelverbod moet worden gemaakt, nu in casu de kinderrechter heeft beslist over het verzoek van de moeder tot vervallen verklaring van de aanwijzingen van BJZ om contacten tussen de kinderen en hun grootouders en hun tante toe te staan, dan wel te gedogen.
11. Een en ander leidt tot de conclusie dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep.
Slotsom
12. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, voorzitter, A.H. Garos en H.J. De Ruijter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 maart 2011 in bijzijn van de griffier.