Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002342-10
Uitspraak d.d.: 4 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 22 september 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1985],
wonende te [woonplaats], [aadres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 april 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het hem ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar alsmede tot een geldboete van € 2000,00, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze tot een bedrag van € 1075,00 zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidair 21 dagen vervangende hechtenis en voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. R.A. Schütz, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 september 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde]), meermalen, in elk geval eenmaal (met kracht) tegen diens kaak, in elk geval tegen diens hoofd heeft geslagen, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een breuk in de bovenkaak (met verplaatsing)), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Aan verdachte is - zakelijk weergegeven - ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling. Het hof ziet zich ambtshalve echter gesteld voor de vraag of het letsel dat aangever [benadeelde] heeft opgelopen te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel.
Uit de geneeskundige verklaring d.d. 22 oktober 2009, opgesteld door [kaakchirurg], kaakchirurg, blijkt dat aangever [benadeelde] als gevolg van het feit dat hij door verdachte tegen zijn kaak is geslagen, een gebroken bovenkaak met verplaatsing heeft opgelopen. Ten gevolge hiervan is aangever op 7 oktober 2009 geopereerd.
Aangever heeft ter terechtzitting van het hof als benadeelde partij een toelichting gegeven op de verwondingen die hij heeft opgelopen en verklaard dat sprake is van langdurig, mogelijk blijvend letsel nu de platen die destijds in zijn kaak zijn ingebracht nog steeds in zijn kaak zitten, er nog steeds sprake is van gevoelloosheid in de kaak en dat volledig herstel, indien bereikbaar, nog een geruime tijd kan duren.
In ogenschouw nemende de aard van het onderhavige letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen zoals dit in casu heeft plaatsgevonden alsmede de omstandigheid dat aangever ruim anderhalf jaar na het oplopen van voornoemd letsel nog steeds kampt met de gevolgen hiervan en dat uitzicht op volledig herstel vooralsnog ontbreekt, kan naar het oordeel van het hof bedoeld letsel worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 september 2009, te [plaats], opzettelijk mishandelend een persoon te weten [benadeelde] tegen diens kaak heeft geslagen, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een breuk in de bovenkaak (met verplaatsing)), heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte uit noodweer/noodweerexces heeft gehandeld en dat hij derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte aangever [benadeelde] één keer tegen diens kaak heeft geslagen ter verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die [benadeelde] had ingezet tegen verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Om een beroep op noodweer te doen slagen moet sprake zijn van een gedraging die was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaronder mede kan zijn begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Uit de verklaringen van aangever [benadeelde] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] blijkt - in tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft aangevoerd - dat verdachte degene is geweest die op 29 september 2009 de aanval heeft ingezet en aangever als eerste een klap heeft gegeven. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], nu deze onderling consistent zijn, in die zin dat verdachte degene is geweest die als eerste met kracht en met gebalde vuist aangever [benadeelde] heeft geslagen, en voorts de aangifte op dit essentiële onderdeel ondersteunt.
Bovenstaande brengt mee dat het verweer van de raadsman feitelijke grondslag mist en er geen sprake is geweest van een situatie waarin verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen. In het verlengde hiervan kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen.
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden ook overigens niet aanwezig geacht.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 29 september 2009 aangever [benadeelde] mishandeld door hem tegen zijn kaak te slaan waardoor hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Door aldus te handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van aangever [benadeelde] geschonden.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met het de verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële documentatie d.d. 7 maart 2011 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder veroordeeld is ter zake strafbare feiten en derhalve aan te merken is als 'first offender'.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de ernst van het feit een forse boete rechtvaardigt. Het hof ziet echter in de omstandigheid dat verdachte niet eerder met justitie en politie in aanraking is geweest en onderhavig feit tegen die achtergrond beschouwt als een incident, geen aanleiding om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof zal derhalve volstaan met het opleggen van een geldboete van € 2.000,00 euro, subsidiair veertig dagen hechtenis waarvan
€ 1.000,00, subsidiair twintig dagen hechtenis, voorwaardelijk. Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt het hof verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Blijkens het voegingsformulier benadeelde partijen in het strafproces, vordert de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte vergoeding van materiële en immateriële schade tot een bedrag van EUR 2.215,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Naar het oordeel van het hof is op basis van redelijkheid en billijkheid komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde] door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. Het hof begroot die schade op een bedrag van EUR 75,00 (vergoeding opname [ziekenhuis]) en EUR 1.000,00 (immateriële schade). Derhalve kan de vordering, die onvoldoende van de zijde van verdachte is weersproken en het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, tot dat bedrag worden toegewezen.
Ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op de vergoeding van de geluidsboxen (EUR 70,00), is het hof van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat deze post betrekking heeft op schade die rechtstreeks is toegebracht aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit. Het hof zal de vordering voor dit deel afwijzen.
Het hof zal de benadeelde partij voor het overige (EUR 1.070,00 immateriële schade) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, met bepaling dat de benadeelde partij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet hierop dient de benadeelde partij, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door veertig dagen hechtenis;
bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot EUR 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door twintig dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde] terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.075,00 (duizend vijfenzeventig euro) bestaande uit EUR 75,00 (vijfenzeventig euro) materiële schade en EUR 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van EUR 70,00 (zeventig euro) aan materiële schade af;
verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 1.075,00 (duizend vijfenzeventig euro) bestaande uit EUR 75,00 (vijfenzeventig euro) materiële schade en EUR 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 (eenentwintig dagen) hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. H. Heins, voorzitter,
mr. W.P.M. ter Berg en mr. J.A. Wiarda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen, griffier,
en op 4 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.A. Wiarda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.