ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3792

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002156-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen inzake verkeersdelicten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 4 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen, dat op 30 augustus 2010 was gewezen. De verdachte, geboren in 1980 en woonachtig in [woonplaats], was in hoger beroep gegaan tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor meerdere verkeersdelicten. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 22 april 2011, waarbij zowel het onderzoek in hoger beroep als het onderzoek in eerste aanleg is meegenomen. De tenlastelegging omvatte drie feiten: het besturen van een motorrijtuig terwijl de verdachte daartoe niet bevoegd was, het niet meewerken aan een bloedonderzoek, en opnieuw het besturen van een motorrijtuig terwijl de bevoegdheid daartoe was ontzegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 mei 2009 en 1 augustus 2009 de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht door deze feiten te plegen. De verdachte is eerder veroordeeld voor verkeersdelicten, wat heeft bijgedragen aan de ernst van de zaak. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.900,00, een werkstraf van 80 uren, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 10 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en benadrukt dat de verkeersveiligheid voorop staat, ook al heeft de verdachte zijn rijbewijs nodig voor zijn werk. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002156-10
Uitspraak d.d.: 4 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 30 augustus 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 april 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte wegens de feiten 1, 2 en 3 tot een werkstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, en een geldboete van negentienhonderd euro, subsidiair achtendertig dagen hechtenis, alsmede tot oplegging van ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. C. Eenhoorn, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1.
hij op of omstreeks 11 mei 2009, in de gemeente [gemeente 1], terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [straat], een motorrijtuig, (motorfiets), heeft bestuurd;
feit 2.
hij op of omstreeks 1 augustus 2009, in de gemeente [gemeente 2], als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en van wie het aannemelijk was dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
feit 3.
hij op of omstreeks 1 augustus 2009 te [plaats], in de gemeente [gemeente 3], terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [straat], een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1.
hij op 11 mei 2009, in de gemeente [gemeente 1], terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [straat], een motorrijtuig, motorfiets, heeft bestuurd;
feit 2.
hij op 1 augustus 2009, in de gemeente [gemeente 2], als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en van wie het aannemelijk was dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
feit 3:
hij op 1 augustus 2009 te [plaats], in de gemeente [gemeente 3], terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [straat], een motorrijtuig, personenauto, heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 en 3 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 11 mei 2009 schuldig gemaakt aan het besturen van een motorfiets, terwijl hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd.
Korte tijd later, op 1 augustus 2009, heeft verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Door geen gevolg te geven aan een gegeven bevel zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek heeft verdachte de strafrechtelijke handhaving van het verbod om een voertuig onder invloed te besturen - welk verbod is gegeven ter bevordering van de verkeersveiligheid - in ernstige mate belemmerd. Daarnaast is gebleken dat verdachte op genoemde datum een personenauto bestuurde, zonder dat hij over een geldig rijbewijs beschikte.
Door aldus te handelen heeft verdachte meerdere malen de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer ernstig veronachtzaamd.
Bij de strafoplegging houdt het hof - ten nadele van verdachte - rekening met een verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte meerdere malen terzake verkeersdelicten is veroordeeld.
Door verdachte en diens raadsman is ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat verdachte zijn rijbewijs niet kan missen in verband met zijn werk. De raadsman heeft het hof dientengevolge verzocht niet over te gaan tot het opleggen van een (on)voorwaardelijke rijontzegging, maar te volstaan met de oplegging van een andere strafmodaliteit.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in samenhang bezien met de recidive van verdachte, acht het hof de oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, geldboete van € 1.900,00, subsidiair 38 dagen hechtenis, alsmede de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, niet alleen gerechtvaardigd, maar ook passend en geboden.
Het hof ziet in de door en namens verdachte gestelde omstandigheid dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk geen aanleiding om geen dan wel een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Het belang van de verkeersveiligheid dient te prevaleren boven het belang van verdachte bij het behouden van zijn rijbewijs. Het hof merkt hierbij op dat verdachte het nodig hebben van zijn rijbewijs voor zijn werk kan opvangen door bijvoorbeeld een maand verlof/vakantie op te nemen, zodat zijn werkgever niet wordt belast met het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 163 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof,
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 1.900,00 (duizend negenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 38 (achtendertig) dagen hechtenis;
veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis;
ontzegt de verdachte terzake van het onder 2 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 (tien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot 9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mr. H. Heins en mr. J.A. Wiarda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen, griffier,
en op 4 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.A. Wiarda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.