Parketnummer: 24-002189-10
Parketnummer eerste aanleg: 19-830103-10
Arrest van 2 mei 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 7 september 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft beslist op de vorderingen benadeelde partijen en heeft een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De omvang van het hoger beroep
De officier van justitie heeft het hoger beroep niet bij akte beperkt. Uit de op 30 september 2010 ingediende appelschriftuur blijkt evenwel dat de grieven zich met name richten tegen hetgeen onder 1 ten laste is gelegd.
De advocaat-generaal heeft ter zitting medegedeeld geen grieven naar voren te zullen brengen ten aanzien van feit 3.
Nu er van de zijde van het openbaar ministerie geen grieven als bedoeld in artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn ingediend tegen de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde, zal het hof de officier van justitie op grond van het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet ontvankelijk verklaren in dat deel van het hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden, zoals die door de rechtbank zijn opgelegd, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair te vervangen door 80 dagen hechtenis. Voorts heeft hij gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, voor zover aan hoger beroep onderworpen, dat:
1.
zij op of omstreeks 20 mei 2010 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [benadeelde] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (in een arm en/of het lichaam) heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
zij op of omstreeks 20 mei 2010 te [plaats] aan [benadeelde] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door deze opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (in een arm en/of het lichaam) te steken en/of te snijden;
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
zij op of omstreeks 20 mei 2010 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [benadeelde] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (in een arm en/of het lichaam) heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op of omstreeks 20 mei 2010 te [plaats] (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten (een) speelgoedpisto(o)l(en), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen is. Gezien de omstandigheden waaronder verdachte aangeefster [benadeelde] in haar arm heeft gestoken kan van een aanmerkelijke kans op een fatale afloop niet gesproken worden. Dat verdachte opzet op de dood van aangeefster, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad acht het hof dan ook niet bewezen. Het hof spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Uit de letselrapportage d.d. 29 juli 2010 van [deskundige 1], forensisch geneeskundige, en de aanvullende rapportage d.d. 31 maart 2011, blijkt dat bij aangeefster [benadeelde] op 20 mei 2010 steekletsel in de linker onderarm is geconstateerd. Daarbij was sprake van een geheel of gedeeltelijke doorsnijding van meerdere spieren die operatief zijn gehecht. Daarna is voor de duur van enkele weken een gipsspalk aangebracht.
Bij het medisch onderzoek op 3 maart 2011 zijn aanwijzingen gevonden voor
- blijvende - beperkingen in de functie van de linkerarm. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het letsel aan de linker onderarm van aangeefster dient te worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
Het hof is voorts van oordeel dat verdachte "met voorbedachte raad" heeft gehandeld.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad dient komen vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 21 mei 2010 maakt het hof op dat de verdachte reeds op 11 mei 2010 tegenover verbalisanten heeft verklaard altijd een mes mee te nemen als zij de straat op ging en dat zij, als zij door hen zou worden lastig gevallen, [naam] en [benadeelde] hartstikke dood zou steken. Blijkens hetzelfde proces-verbaal heeft de verdachte op 17 mei 2010 nog verklaard dat zij, met betrekking tot [naam] en [benadeelde], de volgende keer het recht in eigen hand zou nemen. Als de verdachte vervolgens [naam] en [benadeelde] op 20 mei 2010 in een auto langs ziet rijden, trekt zij hun aandacht en zoekt zij welbewust de confrontatie op. Tijdens het over en weer schelden en schreeuwen naar elkaar houdt verdachte haar hand in een zak. Op enig moment haalt verdachte uit die zak haar hand met daarin het mes en steekt zij [benadeelde] - die op de passagiersstoel in de auto zit - met dat mes in haar arm. Uit de hiervoor geschetste gang van zaken leidt het hof af dat verdachtes besluit om het slachtoffer te steken niet in een opwelling is genomen, zodat sprake is geweest van voorbedachte raad.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1. subsidiair
zij op 20 mei 2010 te [plaats] aan [benadeelde] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door deze opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een mes in een arm te steken;
2.
zij op 20 mei 2010 te [plaats] wapens van categorie I onder 7°, te weten speelgoedpistolen, zijnde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonden met vuurwapens, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 1 subsidiair:
zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade;
onder 2:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Omtrent de persoon van verdachte is een pro justitia rapport opgemaakt d.d. 6 augustus 2010 door psychiater [deskundige 2]. In dit rapport wordt -onder meer geconcludeerd- dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve stemming, gecombineerd met een stoornis in het gedrag. Er is bovendien sprake van een ziekelijke stoornis der geestvermogens in de zin van misbruik van cannabis in langdurige gedeeltelijke remissie. Tevens is betrokkene slachtoffer van langdurige psychotraumatisering in haar jeugd met emotionele en pedagogische verwaarlozing, hetgeen geleid heeft tot een kwetsbaarheid in de persoonlijkheid zonder dat er sprake is van een persoonlijkheidstoornis.
De aanpassingsstoornis bestond ten tijde van het ten laste gelegde. Betrokkene rookt dagelijks een jointje en daarvan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte dient op gedragskundige gronden als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
Het hof kan zich met voormelde conclusies verenigen en neemt deze over. Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte concludeert het hof dat het bewezen verklaarde feit onder 1 haar in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
Nu niet is gebleken dat verdachte het ten laste gelegde onder 1 in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte en de bewezen verklaarde feiten strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling met voorbedachten rade, door [benadeelde] na een tevoren daartoe genomen besluit met een mes in haar arm te steken. Het gevolg hiervan is geweest dat [benadeelde] ernstig steekletsel aan haar arm heeft opgelopen waarvan zij, bijna een jaar later, nog steeds gevolgen ondervindt.
Aan de confrontatie op 20 mei 2010 is een hoogoplopende ruzie gedurende enkele weken tussen verdachte en haar voormalige vriendinnen [benadeelde] en [naam] voorafgegaan. Uit het dossier komt naar voren dat beide partijen in dat conflict -en dus ook aangeefster [benadeelde]- een aandeel hebben gehad. Verdachte had zich echter van het aanwenden van geweld, en zeker van het hanteren van een mes, dienen te onthouden. Verdachte heeft door haar handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde]. Daarnaast veroorzaken delicten als deze, waarvan meerdere mensen op straat getuige zijn geweest, gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers en bij omstanders.
Tevens heeft de verdachte verboden speelgoedpistolen voorhanden gehad.
Het hof neemt in aanmerking dat verdachte blijkens een haar betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 6 augustus 2010 in het verleden niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door haar en haar raadsman ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht.
Gelet op de ernst van het feit enerzijds en anderzijds de rol van het slachtoffer in de gebeurtenissen voorafgaand aan en op 20 mei 2010, alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte, is het hof van oordeel dat een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan verdachte inmiddels heeft ondergaan onwenselijk is. Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, een passende en noodzakelijke bestraffing is.
Daarnaast acht het hof het geraden dat, overeenkomstig het advies van de reclassering in haar rapport van 21 december 2010, aan de verdachte een bijzondere voorwaarde zal worden opgelegd, één en ander zoals in het dictum nader aan te geven.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat de vordering ad € 1.050,-- in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De benadeelde partij heeft schadevergoeding gevorderd wegens materiële en immateriële schade als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte onder feit 1.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat de hoogte van de vordering gematigd dient te worden, nu sprake is van medeschuld van de benadeelde partij aan het ontstaan van de gestelde schade. Voorts is aangevoerd dat de gevorderde wettelijke rente dient te worden afgewezen voor zover deze betrekking heeft op immateriële schade.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft in het voorgaande reeds overwogen dat (ook) aangeefster [benadeelde] een aandeel heeft gehad in het ontstaan van de conflictsituatie, die uiteindelijk op 20 mei 2010 is geëscaleerd. Dit rechtvaardigt echter niet zonder meer de conclusie dat, zoals de raadsman heeft bepleit, de schadevergoedingsplicht van de verdachte zou moeten worden verminderd. Het daartoe strekkend verweer van de raadsman stuit af op de vaststelling dat de bijdrage van de benadeelde aan het ontstaan van de schade uit het oogpunt van causaliteit in het niet valt bij die van de verdachte, terwijl bovendien de schade door de verdachte opzettelijk is toegebracht. Voor enige vermindering van de schadevergoedingsplicht wegens 'eigen schuld' bestaat dan ook geen grond.
De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hij het niet juist acht om de datum van het schadeveroorzakende feit als ingangsdatum van de wettelijke rente aan te merken. Naar het oordeel van het hof vindt dit standpunt zijn weerlegging in de artikelen 119 juncto 83 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
Nu de vordering het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, kan deze worden toegewezen tot een bedrag van
€ 1.050,--, vermeerderd met de wettelijke rente, gerekend vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit, te weten 20 mei 2010.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal het hiervoor genoemde bedrag tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57 en 303 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 3 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van negen maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling, hetgeen mede inhoudt dat veroordeelde een Cognitieve Vaardigheidstraining (CoVa) zal volgen en zich zal laten behandelen bij de AFPN;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van duizend vijftig euro (€ 1.050);
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend vijftig euro (€ 1.050) ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. K.J. van Dijk, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van K.J. Reinke als griffier, zijnde mr. van Dijk voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.