ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3469

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002872-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in de buik

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 2 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag op 22 juli 2010, waarbij hij het slachtoffer, [benadeelde], met een mes in de buik heeft gestoken. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van opzettelijk handelen of voorbedachte raad, maar het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte opzettelijk waren, gezien de omstandigheden waaronder het mes werd gepakt en gebruikt. Het hof verwierp ook het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat de reactie van de verdachte niet in verhouding stond tot de aanval die hij onderging. De verdachte werd verminderd toerekeningsvatbaar geacht vanwege een geestelijke stoornis, maar het hof oordeelde dat dit niet leidde tot strafuitsluiting. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van € 3.515,97 betalen aan de benadeelde partij. Het hof oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij eenvoudig van aard was en toewijsbaar.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002872-10
Parketnummer eerste aanleg: 18-630390-10
Arrest van 2 mei 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 18 november 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
ingeschreven te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in [verblijfplaats],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Skala, advocaat te Haren (Gr).
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft beslist op de vordering benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals die zijn opgelegd door de rechtbank.
Voorts heeft hij gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij voor de helft zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige deel niet-ontvankelijk zal verklaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 22 juli 2010, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon, genaamd [benadeelde], van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [benadeelde] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, althans getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 juli 2010, in de gemeente [gemeente], aan een persoon (te weten
[benadeelde]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (vijf verwondingen van de darmen, verwonding van het buikvlies, een verwonding buiten het buikvlies (retroperitoneaal), 5 cm. onder de rechter nier en/of actief bloedverlies in de buik), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans het lichaam, te steken en/of te snijden, althans te treffen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 juli 2010, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon, genaamd [benadeelde], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [benadeelde] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, althans getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Op basis van de in het dossier aanwezige stukken en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Op 21 juli en 22 juli 2010 is er meermalen telefonisch contact tussen aangever
[benadeelde] enerzijds en verdachte en zijn (toenmalige) vriendin [vriendin van verdachte], ex-vrouw van [benadeelde], anderzijds. Deze telefoongesprekken gaan hoofdzakelijk over conflicten aangaande de kinderen van [vriendin van verdachte] en [benadeelde]. Over en weer worden telefonisch verwensingen en bedreigingen geuit.
Tijdens één van de telefoongesprekken, rond middernacht, geeft [benadeelde] aan dat hij naar het huis van verdachte onderweg is. Verdachte zoekt vervolgens meermalen telefonisch contact met de politie om aan te geven dat de situatie dreigt te escaleren. Hij geeft daarbij onder meer aan "dood en verderf" te verwachten en merkt op dat hij messen heeft liggen. Tegelijkertijd daagt de verdachte in de telefoongesprekken met aangever de laatste ook uit, onder meer door aan aangever toe te voegen: "Waar blijf je nou met je grote bek?"
[benadeelde] komt, samen met een vriend, [vriend van verdachte], op 22 juli 2010 omstreeks 02.10 uur, aan bij het huis van verdachte. Onmiddellijk nadat verdachte (ongewapend) de voordeur van zijn woning opent, gooit [vriend van verdachte] een blikje bier tegen het hoofd van verdachte, waardoor deze een bloedende wond onder zijn oog oploopt. Verdachte draait zich daarop direct om, loopt naar de keuken, pakt daar een vleesmes met een lemmet van ongeveer 20 centimeter en loopt terug naar de voordeur. Vervolgens steekt hij daarop [benadeelde], die zich met [vriend van verdachte] nog buiten/voor de voordeur van de woning ophoudt, direct en zonder voorafgaande waarschuwing met dat mes in de buik.
Opzet en voorbedachte raad
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat er geen sprake is geweest van enig opzettelijk handelen aan de kant van verdachte en evenmin van voorbedachte raad. Volgens de raadsman dient verdachte te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Het hof overweegt dat het handelen van verdachte, te weten het van de voordeur naar de keuken lopen, aldaar een mes pakken, terug lopen en direct daarop volgend [benadeelde] met het mes in de buik steken, niet anders kan worden gekwalificeerd dan opzettelijk handelen. Dat verdachte nadien heeft verklaard zich dit deel van de gebeurtenissen niet meer te herinneren maakt dat niet anders.
Voor wat betreft het opzet van verdachte op het mogelijke gevolg van zijn handelen overweegt het hof het volgende. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in casu de dood of zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de medische verklaring d.d. 2 september 2010, opgesteld door mw. drs. [deskundige 1], coördinerend forensisch arts, blijkt dat bij aangever [benadeelde] uitwendig letsel, te weten een wond in de buikwand, rechts midden onder, met uit de wond puilende darm is geconstateerd. Voorts was sprake van inwendig letsel, te weten vijf verwondingen van de darmen, verwondingen van het buikvlies en buiten het buikvlies en in de buik was actief bloedverlies.
De gedraging van verdachte, te weten het steken met het mes in kwestie in de buik met dergelijke ernstige gevolgen, dient naar het oordeel van het hof naar zijn uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [benadeelde] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg, de dood van [benadeelde], bewust heeft aanvaard. Contra-indicaties hiervoor heeft het hof niet aangetroffen. Gelet op het vorenstaande acht het hof het (voorwaardelijk) opzet van verdachte op de dood van [benadeelde] wettig en overtuigend bewezen.
Voor wat betreft de voorbedachte raad overweegt het hof dat, gelet op hetgeen hierboven met betrekking tot de feitelijke gang van zaken is vastgesteld, er enige -korte- tijd moet zijn verstreken tussen het moment dat verdachte -bij de voordeur- besluit om zich te bewapenen, het mes te halen en daadwerkelijk met het mes te steken. De afstand tussen de voordeur en het aanrecht in de keuken bedraagt iets meer dan acht meter. De vraag of verdachte daarmee ook in werkelijkheid voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden over de betekenis en gevolgen van zijn handelen beantwoordt het hof echter, gelet op de omstandigheden van dit geval, ontkennend. Verdachte werd immers midden in de nacht belaagd in zijn eigen woning, waarbij een vrouw en kinderen in de woning aanwezig waren, en kreeg direct na het openen van de voordeur, waarbij hij zich niet op voorhand had voorzien van enig wapen, een blik bier tegen zijn hoofd gegooid waardoor hij een bloedende wond onder zijn oog opliep. Deze omstandigheden in aanmerking nemend acht het hof het niet onaannemelijk dat verdachte in een opwelling heeft gehandeld, zodat hij van de hem verweten voorbedachte raad moet worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
primair:
hij op 22 juli 2010, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet, die [benadeelde] met een mes in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid
Namens de verdachte is ter terechtzitting van het hof een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces. Verdachte zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Indien er door of namens een verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer zal de rechter moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden volgens artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. De vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging - waarmee onder meer de proportionaliteitseis tot uitdrukking is gebracht - leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de feitelijke omstandigheden van het geval. Deze proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding (HR 12 januari 2010, LJN BK4155).
Gelet op de hierboven beschreven feitelijke gang van zaken is het hof van oordeel dat de wijze waarop verdachte bij het openen van de voordeur van zijn woning werd geconfronteerd met een onverhoedse aanval van -naar later bleek- [vriend van verdachte], die verdachte een blikje bier tegen het hoofd gooide, kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lichaam, waartegen een verdediging van de kant van verdachte geboden was.
De wijze waarop verdachte zich vervolgens tegen deze onmiddellijke dreigende wederrechtelijke aanranding heeft verdedigd staat naar het oordeel van het hof echter niet in een redelijke verhouding tot de ernst van de aanval, nu verdachte een mes ter hand heeft genomen en daarmee heeft gestoken. Het gedane beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Met betrekking tot het beroep op noodweerexces overweegt het hof het volgende.
In het licht van het vorenstaande zou aan verdachte nog een geslaagd beroep op noodweerexces kunnen toekomen, als aannemelijk is geworden dat de bewezen verklaarde gedragingen van verdachte het onmiddellijke gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door een hieraan voorafgegane wederrechtelijke aanranding van verdachtes lichaam. Verdachte zelf heeft verklaard zich niet meer te kunnen herinneren dat hij een mes heeft gepakt en daarmee heeft gestoken. Noch in het dossier, noch in het verhandelde ter zitting ziet het hof aanwijzingen dat verdachte vanuit een dergelijke hevige gemoedsbeweging heeft gehandeld, waardoor het beroep op noodweerexces feitelijke grondslag mist. Daarbij kan worden aangetekend dat naar algemene ervaringsregels zou mogen worden verwacht dat de aanranding, de omstandigheden waaronder deze plaatshad en de directe gevolgen daarvan voor de verdachte -een bloedende wond in het gelaat, de emotionele toestand-, het gemoed van de verdachte niet onberoerd zullen hebben gelaten. In dit geval ontbreekt voor de juistheid van die veronderstelling echter enig concreet aanknopingspunt. Dat sprake is geweest van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging die van doorslaggevend belang is voor het steken door de verdachte van het slachtoffer met het mes, is dan ook geenszins aannemelijk geworden. Het hof verwerpt ook het beroep op noodweerexces.
Omtrent de persoon van verdachte is een pro justitia rapport opgemaakt d.d. 13 oktober 2010 door [deskundige 2], arts in opleiding, en psychiater [deskundige 3]. In dit rapport wordt -onder meer geconcludeerd- dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten afhankelijkheid van alcohol en benzodiazepinen (in vroege remissie tijdens detentie). Daarnaast is sprake van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline trekken en antisociale trekken. De afhankelijkheid van alcohol en benzodiazepinen kan worden beschouwd als een inadequate wijze om met de onderliggende angsten -die op basis van de persoonlijkheidsstoornis aanwezig zijn- om te gaan. De persoonlijkheidsstoornis is de hoofddiagnose. De ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling bestonden ook ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte wordt verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Het hof kan zich met voormelde conclusies verenigen en neemt deze over. Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte concludeert het hof dat het bewezen verklaarde feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
Nu niet is gebleken dat verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte en het bewezen verklaarde feit strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 22 juli 2010 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft door een mes uit de keuken te pakken en [benadeelde] hiermee in de buik te steken een ernstige inbreuk gepleegd op diens lichamelijke integriteit. Poging tot doodslag is een ernstig geweldsdelict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Het hof neemt in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 13 april 2011, niet eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld.
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen het eerdergenoemde pro justitia rapport d.d. 13 oktober 2010. In dit rapport wordt geadviseerd dat verdachte zich zal laten behandelen voor met name zijn verslavingsproblematiek. De reclassering heeft in haar rapport van 28 oktober 2010 overeenkomstig geadviseerd.
Het door verdachte gepleegde feit is zodanig ernstig dat in beginsel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Daar staat tegenover dat aangever [benadeelde], samen met [vriend van verdachte], welbewust de confrontatie met verdachte heeft opgezocht bij de voordeur van de woning van verdachte en daarbij, gelet op het tijdstip van treffen en ook op hetgeen aan de confrontatie is voorafgegaan, klaarblijkelijk geen positieve intenties had.
In bovengenoemde bijzondere omstandigheden van het geval ziet het hof aanleiding om het onvoorwaardelijke deel van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf te matigen.
Daarnaast zal het hof, overeenkomstig de hierboven genoemde adviezen van psychiater en reclassering, aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf een bijzondere voorwaarde verbinden, één en ander zoals in het dictum nader aan te geven.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de vordering in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard en dat de benadeelde partij zich in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in hoger beroep voort.
De benadeelde partij heeft schadevergoeding gevorderd wegens schade als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Deze schade wordt door de benadeelde partij begroot op € 3.515,97.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat de vordering, indien verdachte tot enige straf veroordeeld wordt, gelet op de eigen rol van [benadeelde], niet eenvoudig van aard is en dat - conform hetgeen de rechtbank in eerste aanleg heeft besloten - de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft op schade die rechtstreeks is toegebracht door het hiervoor bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan verdachte veroordeeld zal worden.
Het hof heeft in het voorgaande reeds overwogen dat (ook) [benadeelde] een aandeel heeft gehad in het ontstaan van de conflictsituatie, die uiteindelijk op 22 juli 2010 is geëscaleerd. Dit rechtvaardigt echt niet zonder meer de conclusie dat, zoals de raadsman heeft bepleit, de schadevergoedingsplicht van de verdachte zou moeten worden verminderd. Het daartoe strekkend verweer van de raadsman stuit af op de vaststelling dat de bijdrage van de benadeelde aan het ontstaan van de schade uit het oogpunt van causaliteit in het niet valt bij die van de verdachte, terwijl bovendien de schade door de verdachte opzettelijk is toegebracht. Voor enige vermindering van de schadevergoedingsplicht wegens 'eigen schuld' bestaat dan ook geen grond.
Gelet op het voorgaande dient de vordering van de benadeelde partij aangemerkt te worden als zijnde eenvoudig van aard. De vordering leent zich derhalve voor behandeling in het strafgeding.
Nu de vordering voldoende is onderbouwd en de vordering het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, kan deze worden toegewezen tot een bedrag van € 3.515,97, vermeerderd met de wettelijke rente, gerekend vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit, te weten 22 juli 2010.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal het hiervoor genoemde bedrag tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van zes maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling, ook indien dit het ondergaan van een (ambulante) behandeling bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord of een soortgelijke instelling inhoudt;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van drieduizend vijfhonderdvijftien euro en zevenennegentig cent (€ 3.515,97);
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van drieduizend vijfhonderdvijftien euro en zevenennegentig cent (€ 3.515, 97) ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfenveertig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. K.J. van Dijk en mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van K.J. Reinke als griffier, zijnde mr. van Dijk voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.