ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3462

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002016-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraf en werkstraf na poging tot doodslag en zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 2 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Het hof oordeelde dat het primair ten laste gelegde, poging tot doodslag, niet bewezen kon worden. De verdachte had onder invloed van alcohol het slachtoffer met een ijzeren staaf op het hoofd geslagen, maar er was onvoldoende bewijs voor de grootte en zwaarte van de staaf en de kracht van de slag. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van poging zware mishandeling. Het hof legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met reclasseringstoezicht, en een werkstraf van 240 uren. De advocaat-generaal had een zwaardere straf geëist, maar het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn alcoholproblematiek en de positieve ontwikkeling in zijn leven na behandeling.

Het hof overwoog dat de verdachte een ernstige inbreuk had gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar dat er geen sprake was van opzet op de dood van het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de afweging tussen de ernst van het delict en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, wat leidde tot een milder oordeel dan geëist door de advocaat-generaal. De uitspraak is een voorbeeld van hoe het hof omgaat met zaken waarin de persoonlijke situatie van de verdachte een rol speelt in de strafmaat.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002016-09
Parketnummer eerste aanleg: 17-756393-08
Arrest van 2 mei 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 11 augustus 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake het hem primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met een proeftijd voor de duur van twee jaren met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 14 september 2008 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer], met een ijzeren staaf, in/tegen/op het gezicht en/of hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 14 september 2008 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een ijzeren staaf, in/tegen/op het gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 14 september 2008 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met een ijzeren staaf, in/tegen/op het gezicht en/of hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Uit het dossier kan niet afgeleid worden dat er met kracht met de staaf waarvan de grootte en de zwaarte niet uit het dossier blijkt op het hoofd van [slachtoffer] is geslagen en voorts blijkt niet dat er ernstig letsel is ontstaan. Onder deze omstandigheden is het hof anders dan de advocaat-generaal van oordeel dat niet bewezen kan worden dat het opzet - ook niet in voorwaardelijke vorm - van verdachte gericht was op het beroven van het leven van [slachtoffer].
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 14 september 2008 te [plaats], in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een ijzeren staaf, op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Subsidiair: Poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 14 september 2008 in een uitgaansgelegenheid slachtoffer [slachtoffer] - zonder enige aanleiding - met een ijzeren staaf op het hoofd geslagen. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzittingen verklaard zich - door overmatig gebruik van alcohol die bewuste avond - niets van het bewezenverklaarde feit te kunnen herinneren.
Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer].
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte aangegeven dat hij in de periode dat het delict plaatsvond kampte met woedeaanvallen en overmatig alcohol gebruikte. Verdachte heeft aangegeven de agressieproblematiek nu beter onder controle te hebben, na zich, vrijwillig en op eigen initiatief onder behandeling te hebben laten stellen. Daarnaast heeft verdachte naar voren gebracht dat hij tegenwoordig weinig tot geen alcohol meer nuttigt. De positieve ontwikkeling in het leven van verdachte wordt bevestigd in het reclasseringsadvies d.d. 14 april 2011. Verdachte heeft aannemelijk gemaakt dat hij zijn leven beter op orde heeft en ook kan houden met de nodige professionele begeleiding. Hij geeft aan spijt en berouw te hebben van het gebeurde.
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 25 februari 2011, waaruit is gebleken dat verdachte niet eerder wegens het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
In beginsel is voor het plegen van het onderhavige delict een gevangenisstraf passend en geboden. Gelet op de omstandigheden betreffende de persoon van verdachte zal deze voorwaardelijk worden opgelegd mede met het doel om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen. De bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht wordt opgelegd om verdachte in de toekomst te ondersteunen bij zijn inspanningen om zijn leven anders vorm te geven. Voorts zal het hof een werkstraf opleggen van na te melden duur.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van drie maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling;
draagt genoemde instelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
bepaalt dat dit toezicht door genoemde instelling reeds tijdens de proeftijd kan worden beëindigd;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. K. Lahuis, voorzitter, mr. J.A.A.M. van Veen en mr. E. Pennink, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Schulte als griffier, zijnde mr. E. Pennink buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.