ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3266

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001373-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis eerste aanleg inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 27 april 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 26 mei 2009. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die in eerste aanleg was veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 4.793,75 aan de Staat. Dit bedrag was geschat op basis van de door de veroordeelde gepleegde strafbare feiten, die verband hielden met opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De veroordeelde heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel zou worden vastgesteld op € 4.793,- en dat de veroordeelde de verplichting zou krijgen om dit bedrag aan de Staat te betalen. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep gevoerd op basis van de stukken van de eerste aanleg en het verhandelde ter zitting.

Het hof heeft zich verenigd met het vonnis van de rechtbank en heeft de beslissing om het bedrag van € 4.793,75 aan de Staat te betalen, bevestigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer, waarbij de veroordeelde in persoon aanwezig was en werd bijgestaan door haar raadsman, mr. T. Akkerman. Het hof heeft in zijn arrest de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen en heeft geoordeeld dat de eerdere beslissing van de rechtbank juist was.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001373-09
Parketnummer eerste aanleg: 17-885154-07
Arrest van 27 april 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 26 mei 2009, in de zaak strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen:
[veroordeelde],
geboren op [1945] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman, mr. T. Akkerman, advocaat te Joure.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft bij voormeld vonnis, op tegenspraak gewezen, onder verwijzing naar het vonnis d.d. 29 april 2009 van voormelde rechtbank Leeuwarden in de strafzaak voor zover het betreft het parketnummer 17-885154-07, het door veroordeelde door middel van en/of uit baten van de door haar gepleegde strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 4.793,75 en haar de verplichting opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen, ter ontneming van dat voordeel.
Gebruik van het rechtsmiddel
De veroordeelde is op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde uitspraak in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat zal worden vastgesteld op € 4.793,- en veroordeelde de verplichting wordt opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen, ter ontneming van dat voordeel.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof (parketnummer 24-001175-09) - voor zover van belang - veroordeeld tot straf ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd in de periode van 1 juli 2005 tot en met 24 januari 2007.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis van de eerste rechter.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
bevestigt het vonnis, waarvan beroep.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. L.T. Wemes en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier.